Het Beest

Ik leef mijn leven, tralalalala.
En op een dag zie ik opeens allemaal stofdeeltjes die uit mijn plintgeultjes (plinten heb ik nooit gelegd; het bekende ding: als je ze niet legt voor de verhuizing, dan leg je ze nooit- klopt) zijn, tsja, hoe zal ik het zeggen, gesprongen? Maar dat kunnen stofdeeltjes niet, dus dan denk je al snel: gegraven, danwel gewoeld.

Meestal ben ik ‘s nachts niet in dit huis, maar bij L. en dus niet in het huis waar de stofdeeltjes uit de plintgeultjes worden gewroet.

Dus ben ik er geen rechtstreekse getuige van. Kan ik niet met eigen ogen aanschouwen wat er gaande is.
Ik heb natuurlijk wel een vermoeden. En dat is dat er EEN GROTE VOGELSPIN in mijn woning bivakkeert.

Vermoeden is misschien niet het goede woord. Angst is een betere omschrijving.
Ik heb sowieso een spinnenfobie. Zou ik ook graag lang over vertellen, maar ik hou het kort; het betreft een traumatische jeugdervaring waarbij er een grote spin zat in een beker waaruit ik als jong jochie Albert Heijn chocolademelk dronk (hij spartelde wild rond in mijn 4-jarige mond).

Een GROTE VOGELSPIN dus.
Ik weet alles van vogelspinnen. En vooral dat ze 30 km per uur kunnen rennen (dat haalt geen enkele atleet, en ik ik dus ook niet) en anderhalve meter hoog kunnen springen (dat is in mijn nek).
Doodenge beesten kortom, die met hun acht harige grijpgrage armen en giftig gerifte tanden elk menselijk leven op aarde kunnen VERNIETIGEN.
Althans, zo beleef ik dat.
Dat is wat een fobie doet.

Als ik rationeel zou zijn dan zou ik weten dat een beet niet meer is dan een bijensteek.
Maar dat wil ik niet weten.
Dat wil zeggen, ik weet het wel, maar ik onderdruk die kennis.
Ik weet niet waarom.
Ik blijf het eng vinden, vogelspinnen.

En ik had me dus al bij het feit neergelegd: Ik kan mijn huis niet meer in.

Lastig.

Dus ik op zoek naar een oplossing.
Ik dacht aan praten met de spin.

Elke middag, als ik thuis kwam om de planten water te geven, deed ik voorzichtig de schuifdeur open (ik vermoedde dat ie in de slaapkamer resideerde, natuurlijk), en fluisterde ik lieve woordjes.
‘Ik kom nu binnen, geen paniek, ik doe niks, ik geef alleen de planten even water. Ca va? Doe rustig aan, ik ben al weer weg, tot morgen!’

Soms moest ik afgelopen week een overhemd uit mijn kledingkast pakken, heb ik ook vooraf aan de spin gemeld.
‘Kijk uit, niet schrikken, ik kom kom even binnen, en dan doe ik de kastdeur open, en dan pak ik een overhemd. Dat lichtblauwe op de 2e rij. Dus als je daar zit, is het misschien handig om even aan de kant te gaan. Ok? Ik pak hem over 20 seconden, dan heb je tijd genoeg toch? Ok 30. Maar dan kom ik, ok?
Ik kom hoor!’

Je weet het niet.
Je weet niet waar ie zit.

Het beest.

Wat voor beest dan ook. Welk beest graaft die plintgeultjes leeg?
Om het populair te zeggen: Wie dan?

Om op die vraag een antwoord te krijgen heb ik vorige week een bordje gemaakt met verschillende soorten eten:

  • Tomaat
  • Prei
  • Kidneybonenspread
  • Blauwe bessen
  • Champignons
  • Geitenkaas
  • Cranberry-pate

En dat neergezet in de huiskamer, vlakbij een van de plekken van het gewoel.
Slim, nietwaar?

Na 1 dag: niets

Na 2 dagen: niets

Na 3 dagen: nog steeds niets

Ik was vooraf vooral bang dat alleen de pate aangeknaagd zou worden.

Maar er gebeurde dus niets. Wat misschien nog wel enger is.
Enfin. Ik ga zo voor het eerst sinds tijden weer slapen in dit huis.
Ik moet toegeven dat ik best bang ben.

Maar niet meer voor de fictieve spin. Die is inmiddels een deel van mijn leven geworden. Die ga ik zo welterusten wensen, nog nadat ik dat jullie heb gedaan.

Tralalalala, wilde ik schrijven, om het rond te maken. Maar dat vind ik een kut einde, dus dat doe ik niet.

Ik zou kunnen refereren aan het nummer ‘Ik ben een beest, altijd geweest’, van Urf Rund & Rukvet nr 7, een legendarische Tielse band, maar dat doe ik ook niet.

Maar eigenlijk wilde ik vooral aan jullie vragen: Enig idee? Welk beest?