Harmerhütte – epiloog 1 – Einde van de wereld

Zoals beloofd nog even kort ter afsluiting van het verslag over mijn weekje in de Harmerhütte: Het verhaal over de kudde koeien die ik achter me aan heb gehad tijdens het laatste stukje van mijn laatste wandeling:

Het was de laatste dag van mijn eerste solo-vakantie sinds 21 jaar. Een dag waarop matig weer was voorspeld; motregen, mist en kans op onweer. Ik had me voorgenomen om het, heel verstandig wederom, niet te hoog op te zoeken. Dus ook die dag niet naar de top van de Deneck (2433 m), wat volgens de de plaatselijke VVV, na de Gumpeneck misschien wel de mooiste wandeling in de omgeving was.

Maar ja, wat dan? Hoe kon ik ervoor zorgen dat de laatste dag een gedenkwaardige zou worden, eentje om nooit te vergeten?
De vraag aan mezelf stellen, was hem beantwoorden: “Sven”, zei ik tegen mezelf, “doe gewoon eens iets heel anders dan wat je de afgelopen week hebt gedaan: namelijk een ongeplande wandeling maken!”
Ik schrok even van mezelf en zoog hard aan mijn elektronische sigaret; quoi?
“Gewoon op de bonnefooi gaan lopen vanuit de hütte”, vervolgde ik tegen mezelf: “Geen door de VVV beschreven route lopen, geen eigen wandeling op de kaart plannen, maar gewoon naar de omgeving kijken en bedenken: Goh, die kant op (bijvoorbeeld linksaf) lijkt me wel geinig.”

Hmm. Iets in me vond het een slecht plan. Want het was geen plan. Het was een idee. Een concept. Een concreet concept, dat wel, maar toch, een concept. Geef mij maar een concreet plan, dacht ik, het liefst tot in detail uitgestippeld.
“Nee”, zei ik tegen mezelf – na een week alleen word ik blijkbaar een beetje schizofreen (ik weet dat dat iets anders is, maar je snapt wat ik bedoel) – “dat heb je al de hele week gedaan, wil je met dit matige weer een gedenkwaardige laatste dag beleven, dan zul je uit een ander vaatje moeten tappen. ‘Onvoorspelbaar’ klinkt misschien nog enigszins onaangenaam, maar wat dacht je van verrassing, of nog beter: avontuur?”
Ik moest toegeven aan mezelf dat met name dat laatste goed klonk.

Dus ik op pad. Richting Oblärm liep ik, zag ik, toen ik stiekem toch even op de wandelkaart keek. Op diezelfde kaart zag ik dat ik in de buurt was van de Schattenberg. Niet al te hoog, zag ik. Ik dacht: Leuke naam, die ga ik maar eens op, om te beginnen. Er zou een verhard pad naartoe moeten lopen, en dat pad zou kruisen met een mooie wandelroute naar de Schupfenalm en Schupfenfriedl (1600zoveel)… Nee, niet doen Sven! Niet plannen!

Het verharde pad naar de Schattenberg bleek een overwoekerde grintroute die voerde langs vervallen spookbouwwerksels

Kijk, dit is avontuur! zei ik opgetogen tegen mezelf. Ik zei het nog iets harder toen de lucht steeds dreigendere vormen begon aan te nemen. Ik scandeerde het bijkans toen het begon te plenzen dat het een aard had.

En toen opeens hield de overwoekerde grintroute op te bestaan. Hij liep dood. Dood in een bos. Een bos op de Schattenberg. Die weliswaar niet hoog is, maar wel breed.
Okay, hoe nu? Doorlopen, dunkte mij, gewoon omhoog blijven gaan, dan kom je vanzelf op de top, en dan zie je vanaf daar dat pad naar die mooie wandelroute richting die Schupfedingesen waarschijnlijk wel liggen.

Zo gezegd, zo gedaan, maar ja: hoe ga je verder omhoog als je op een gegeven moment voor serieus ondoordringbaar bosgebied komt te staan?
Precies, dat gaat niet. Dus wat doe je dan? Exact, dan ga je maar terug.
Maar ja, hoe? Want waar was de weg terug? Die was er niet. Althans niet zichtbaar. Ik was al ruim anderhalf uur bezig geweest om door een afwisselend landschap van verlaten alpenweides, door sparren begroeide hellingen, en ritselend struikgewas, de top van de Schattenberg te bereiken, maar van een pad was geen sprake geweest. Laat staan van markeringen.
Wel had ik diverse herten zien wegsprinten dankzij mijn verschijning (“what the fuck is dat voor een wezen?”, zag je ze denken, “dat is nou een mens”, zei een oud hert dat de oorlog nog had meegemaakt, dacht ik in mijn fantasie), ik had de stok met de scherpe punt die ik onderweg had gevonden, al sinds het pad geen pad meer was, steeds parater in de aanslag gehad, om eventuele beren op de weg (kill your darlings, Sven)..
Ik was verdwaald. Ik was serieus verdwaald.

Enfin, dan maar dezelfde strategie, edoch omgekeerd: gewoon omlaag blijven gaan, dan kom je vanzelf in het dal, en dan loop je vanaf daar gewoon weer naar huis/naar de hütte. Of als het aan de andere kant van de berg blijkt te zijn, en 50 kilometer van je huis af, dan neem je gewoon een bus. Of je gaat liften. Of, enfin, dat zie je dan wel weer. Maar dan overleef je het in ieder geval wel.

Overleven. Dat leek me de voornaamste prioriteit in deze kwestie.
Ik zette de afdaling in. Compleet doorweekt, met soppende schoenen.
Wat een deceptie, dacht ik, waar is die verdomde kutroute naar de Schupfenfriedl die ik had moeten kruisen, deze dag had zo mooi kunnen zijn, ik had het beter moeten plannen, ik had..

En toen ging het luchtalarm.
Het LUCHTALARM!!!
Dat klinkt hard in de bergen.
Okay, dacht ik, natuurlijk, juist nu. Heeft die mongool het toch gedaan. Heeft die lul toch op die knop gedrukt.

Ik moest denken aan John Lennon. Die haalde ooit een anekdote aan uit zijn ‘Bagism’-periode. Hij imiteerde in een interview een Oostenrijkse journalist die had gezegd (denk er een Oostenrijks/Duits accent bij):
“John, I have been waiting years to see you, why did you have to pick Austria to come in a bag(geh)!???”

Vladimir, dacht ik, why did you have to pick Austria to be the first to be nuked?

Ik zag mijn leven aan me voorbij flitsen. Wie was ik eigenlijk? En wat is er van me geworden?
Ik zag het. Van een egoistisch, materialistisch en narcistisch kleutertje was ik verworden tot een kettingrokende, alcoholische stresskikker (dat laatste met ck, misschien).

Je bent te streng voor jezelf, Sven, dacht ik verdwaald op de Schattenberg. En dit is niet het moment. Je gaat sterven. Probeer je goed te voelen. Probeer nu eindelijk eens te genieten. Nu het nog kan. Je hebt nog, wat zal het zijn? Een paar minuten..

En dit waren precies de minuten waarop ik me al decennia geleden had voorbereid. Dit was het moment. Dit was waarvoor ik die Gitane zonder filter al sinds eind jaren 80 altijd ‘op de man’ heb, zoals ze dat in het leger zeggen. En dit was waarom ik dat koeltasje met die pils altijd meedraag, net als president Mitterand in die tijd zijn koffertje met de rode knop.

Ik stak de Gitane op, o man!
Hemels.
Nu de pils!
Ik wilde de pils uit het koeltasje openen.
Waarmee? Niet met de lucifers waarmee ik de Gitane had opgestoken. Normaal zou ik het met een aansteker doen, maar die heb ik niet meer sinds ik elektrisch rook.
Met mijn telefoon dan maar.
Nu ik die toch in mijn hand had, checkte ik de tijd.
12:00 exact.

Hmm. Zou..? Is het de eerste maa..? Zou in Oostenrijk het op de laatste zat..? Van de maand?

Opeens was ik er niet zo zeker meer van dat ik zou sterven.
Binnen een paar minuten, bedoel ik.

Ja, kut. Wat een onzekerheid allemaal.
Het luchtalarm was inmiddels gestopt.

Ik twijfelde. Keek als een hert naar de lucht.
Waarom zeg ik dit?
Ik weet het niet. Het voelde alsof ik als een hert naar de lucht keek.
Anyway, ik besloot de pils dicht te laten.

Ik zette de afdaling van de Schattenberg voort.
En stuitte op het pad naar de Schupfendingesen.
Daarover een volgende keer verder.

Leave a comment