Twee jaar geleden, tijdens onze zomervakantie, waren L. en ik in Chatillon en Diois. Chatillon is een middeleeuws dorpje aan de voet van de Col de Grimones en de Col de Menee (2 ideale trainingsbergjes, van respectievelijk 1300 en 1500 meter met gemiddelde stijgingspercentages van ca 8%). Er bleek die dag in het dorp een atelierroute te zijn georganiseerd door de plaatselijke kunstenaars.
"Weet je wat", zei ik tegen L., "ga jij lekker kunst kijken, dan pak ik ondertussen even een colletje."
Zo gezegd zo gedaan.
Twee uur later zaten we op het terras van het cafe aan de fontein op het centrale pleintje.
"Ging ie?" vroeg L. aan mij.
"Appeltje eitje", zei ik met een roodverhitte kop, compleet buiten adem.
Ik bestelde een pils demi bij de garcon. "En de kunst?" vroeg ik aan L., "was 't wat?"
Ik verwachtte dat L. zou repliceren: "Ach, wat zal ik zeggen? Laten we het erop houden dat het over het algemeen eh.. goedbedoeld was."
Maar dat zei ze niet. Ze zei: "Je moet zodadelijk echt even mee naar het gemeentehuis. Daar hangt geweldig werk."
Dat hing er inderdaad. Van ene Alain Trioen. Een in Parijs geboren en getogen knakker uit de vorige eeuw, die net een paar jaar geleden was overleden, hier in Chatillon, waar hij de laatste decennia van zijn leven had gewoond. En daar was de gemeente maar wat blij mee getuige de expositie, waar in alle vitrines krantenknipsels lagen tentoongesteld over de grote onbekende schilder die op een dag de voorkeur had gegeven aan het plattelandsleven, boven dat in de grote stad. Op de muren hingen zijn schilderijen. Een aantal situationele schetsjes uit het dorpje zelf, maar voor de rest voornamelijk afbeeldingen van het Parijse park Jardin de Luxembourg. Waarschijnlijk opdat je als bezoeker zou denken: 'zie je wel, dat plattelandse zat er altijd al bij em in.'
Ik wilde een foto nemen van mijn favoriete schilderij, dat van een 2CV geparkeerd in het dorp op de steile weg naast de fontein, zonder fontein. Dat vond ik geweldig, dat ie die pitoresque fontein de fontein had gelaten om die 2CV beter tot zijn recht te laten komen.
Net voordat mijn toestel *klik* kon zeggen, werd ik op mijn schouder getikt door een gepensioneerde gemeentelijke vrijwilliger die was neergeplant als suppoost. "Pas de photographes", zei ie, "c'est interdit".
Ik vroeg of er dan misschien een catalogus was.
"Nee."
Iets op internet dan wellicht? Een website?"
"Une quoi?"
Terug in Amsterdam hebben L. en ik behoorlijk zitten google-en. Niks konden we vinden, behalve dat zijn naam af en toe als voetnoot werd vermeld bij verhalen over de werkelijke groten uit zijn tijd. Voor de rest: Nada, noppes, niks. Die schilderijen zouden we dus nooit meer zien. Alain Trioen was van Chatillon en van Chatillon alleen.
Dachten we. Vorig jaar waren we opnieuw in Chatillon. Opnieuw tijdens de atelierroute. Dit keer liet ik de cols de cols, en liep het rondje mee. "Laten we als eerste naar het gemeentehuis gaan", zei ik. Dat bleek gesloten. Deed dit jaar ook niet mee aan het programma, las ik in het boekje. Mooi kut.
We liepen verder. Langs alle 62 blauwe vlaggetjes met witte nummertjes die uit de ramen hingen in de diverse steegjes. Overal gingen we naarbinnen. En ik moet zeggen: die steegjes mochten er wezen, met al hun authentieke charme
maar de schilderijen in die ateliers, man, breek me de bek niet open, die waren ontzettend eh.. enfin, goedbedoeld.
Het was 38 graden. De zon brandde op onze kop. "Ik heb het wel gehad", zei ik tegen L., "kom, we gaan een pils vatten op het pleintje bij de fontein."
"Maar we hoeven nog maar twee vlaggetjes!" zei L.
Dus wij toch maar naarbinnen bij atelier nummertje 61. Een bedompte kelder. Nou ja, dacht ik, in ieder geval lekker koel.
"Krijg nou wat", zei ik na een blik op de muren.
Horlepiepend danste L. door de ruimte.
Hier hing ie. Hier hing Alain Trioen.
"Zo staat het anders niet in het programmaboekje", wierp ik nog even tegen, "dit atelier zou van een heel andere persoon moeten zijn."
Het bleek op naam te staan van zijn weduwe, Nadine.
En wij, wij waren gelukkig. We bekeken een drie keer zo grote collectie dan die we vorig jaar in het gemeentehuis hadden gezien. En keken daarna samen met Nadine weetikniethoeveel fotoboeken door. Ze bleef ze maar aanslepen.
Ze was ontroerd door ons enthousiasme.
Later die middag zaten we opnieuw op het terras. L. bestelde een thee en ik bestelde wederom een demi, want op 1 demi kun je niet staan. Een demi staat trouwens misleidend genoeg niet voor een halve liter, maar voor een lullig glaasje van 25 cl. Feitelijk is het een half halfje. Dus eigenlijk moet je er 4 van drinken wanneer je ronde cijfers hoog in je vaandel hebt staan (in de wiskundige wetenschap worden die niet voor niets als de verzameling van de natuurlijke getallen gedefinieerd), maar ik dwaal af.
Het was nog altijd bloedheet. Bij de fontein vulden wielrenners en fanatieke Grand Randonnee-wandelaars respectievelijk hun bidons en aluminium drinkbussen bij, en wij, wij verkasten op het terras telkens weer naar de nieuwe stoeltjes in de schaduw.
Op een gegeven ogenblik kwam Nadine aangelopen. Ze voegde zich bij de vrouw alleen, die aan het tafeltje voor ons zat.
We zwaaiden bescheiden naar elkaar. Enigszins betrapt. Of misschien is verlegen een beter woord. Het was raar om elkaar in een andere omgeving te zien dan dat atelier.
Ik voelde me alleszins een beetje ongemakkelijk. Een gevoel waar ik overigens een erg pragmatische oplossing voor wist. Ik wenkte de garcon.
"Encore une demi?" vroeg ie.
Ik knikte.
"Et une the pour Madame?"
L. knikte ook.
Daar zaten we dan. De vrouw alleen bleek de zus van Nadine. Eentje van het kordate slag. Ze draaide zich om en stelde zich aan ons voor. Ze vertelde trots dat ze Engels kon spreken.
"Ik spreek ook Frans", zei ik.
Ik geloof niet dat ze die opmerking erg serieus nam.
"My sister tell me, you like zze work of Alain great much!" vervolgde ze.
"We do!", zeiden wij.
"Beaucoup!" probeerde ik tussendoor tegen Nadine te glimlachen.
"Zzatz great!" zei de zus.
Er volgde een conversatie van pakweg drie kwartier waarbij de zus mij in beslag nam. Best gezellig. We bestelden nog het een en ander.
Toen de zon achter de bergen was verdwenen en het tijd werd om weer eens op huis aan te gaan, zei de zus: "You know, maybe you can come to Paris zizz zummer in zjuun. Becozz, maybe zenn zerr izz an expozzizzion of Alain."
"Une exposition?" vroeg ik, "dans Paris?"
"Oui, un expozzizzian. You know what zzat iezz, an expozzizzion?"
L. was ondertussen in gesprek geraakt met Nadine. Ondanks dat ze elkaars taal niet beheersten, kwamen ze er met de spreekwoordelijke handen en voeten een stuk beter uit dan de zus en ik. Ze lachten er vrolijk op los. L. had zelfs een telefoonkaart van haar gekregen met een afbeelding erop die haar man ontworpen had. Het was er 1 uit een genummerde oplage, naar ik begreep uit de allereerste serie van het allereerste elektronische betalingsverkeer binnen Europa ever.
"Wow", brak ik in, in hun gesprek, "dat is nogal wat!"
"Oui", zei Nadine.
"Maar waarom is hij dan eigenlijk niet beroemd?" vroeg ik, "waarom kent niemand hem?"
"Vroeger kende iedereen hem", zei Nadine, "nu kennen ze hem alleen nog in Chatillon. Maar volgend jaar,
als ik tenminste genoeg geld heb, komt er misschien in juni een expositie in Parijs, in de wijk waar ie geboren is, in Meudon."
"Geweldig!", zei ik.
De zus maakte een dramatisch gebaar op z'n Frans, met wanhopige armen in de lucht en alles, rollende ogen: "Alors, j'ai dit ca, I ghave already told you zzat! Une expozzizzion!"
"Ook een catalogus?" vroeg L.
"Als ik genoeg geld heb", zei Nadine.
Dat klonk vrij kansloos. Toch lieten we voor de zekerheid een emailadres achter. Bij de zus. Want die had daar verstand van, van email. Zei ze.
Nooit meer iets van gehoord natuurlijk.
Afgelopen woensdagmiddag, op 2 juni, om 12.51, kreeg ik een mailtje. Van ene Nadine. Ik had 'm bijna weggeklikt, want ik kende voor zover ik wist geen Nadines.
Wacht, dacht ik toen, wacht es even. Ik opende de mail. Die vertelde dat er op donderdagavond 3 juni om 19.00 in Meudon, een voorstadje van Parijs, een expositie zou worden geopend met het werk van Alain. We waren van harte welkom.
Jezus, dacht ik, dat meld je dan ook lekker op tijd. Ik hield de zus verantwoordelijk. "Wat denk je nou zelf?", mompelde ik, "dat we nu halsoverkop..?"
En toen ging ik naar het rookhok van de ABNAMRO. Ik stak een sigaret op. Ik keek naar buiten waar het schitterend weer was. En de komende dagen ook zou blijven. Ik dacht aan mezelf, opgesloten binnen deze kantoormuren. En ik dacht: Waarom eigenlijk ook niet? Ik belde L. "Zullen we eens iets geks doen?" zei ik.
We hebben het gedaan. Ik heb doei de mazzel gezegd tegen mijn werk, we hebben onze spullen gepakt en naar Parijs gereden. Onzelf ingekwartierd in Montmartre, in een fantastisch shabby rookhotel met een vaasje bloemetjes op tafel, voor verschrikkelijk weinig geld (adres op aanvraag), goedkope nepchampagne (2,70) in de avondwinkel op rue de Custine gescoord, metro 4 van Chateau Rouge naar Saint Michel gevat, overgestapt op RER C richting Versailles, en praktisch voor de deur uitgestegen op station Meudon-Val-Fleury (lang leve internet en Franse OV-planner-applicaties).
Een voorstad als Meudon heb je niet in Amsterdam. Ja, Duivendrecht misschien, maar dat is ongezellig. Je kan aan alles zien dat Meudon vroeger een dorp is geweest. Het heeft zijn eigen bouwstijl, met heel veel donkere bonkige stenen die niet recht zijn gestapeld. Meer zo op gevoel op elkaar geplempt. Zoals je een dammetje bouwt in een rivier. Dat Meudon inmiddels is opgeslokt door de metropool, maakt die architectuur alleen maar charmanter. Ik snapte toen ik uit de RER stapte, direct waarom Alain vanuit hier naar Chatillon was verkast.
Meudon is een oase van relatieve rust, tenmidden van hectometershoge flatgebouwen. En het is net als Chatillon gebouwd tegen een berg/heuvelwand. Er is een marktje, op een pleintje, met een restaurant en terrasje, waar misschien nog nooit een toerist is geweest. En Meudon heeft ook een lieflijk stationnetje waar vandaan je binnen een kwartier weer terug in de hel kunt wezen. Ik zeg: wat wil je nog meer?
Maar Alain heeft waarschijnlijk gedacht: Mwah, Meudon is leuk, alleen jammer van dat nieuwe kutstation, weet je wat, ik verhuis naar Chatillon.
Het was een man van het overwogen leven, die Alain. Tenminste, zo stel ik me pijprokers altijd voor. Denkers. Pijpen (excusez le mot) is het hogere roken. Sigarettenrokers zijn neurotische stresskikkers die de jachtigheid van hun bestaan tijdelijk een knietje proberen te geven. Pijprokers daarentegen zijn, nog meer dan hun sigaarminnende medemens, zonderlingen die het vertikken zich neer te leggen bij de waanzin van de wereld. Ze erkennen de vluchtigheid van existentie en houden zich liever bezig met belangrijkere zaken. Zoals bijvoorbeeld een goed schilderij. En als het even kan een zelfportret.
Het is allemaal te zien. Tot 1 juli. In Meudon. Op de boulevard des Nations Unies nummer 15. Routebeschrijving heb ik jullie al gegeven.
Wat kan ik er nog meer over zeggen? Achter de bar stonden lieve meisjes. Meisjes uit Meudon. Ze schonken perensap met kersenlikeur.
En serveerden hapjes zoals alleen Fransen die kunnen maken. Complex en dat het smaakt. Dat het klopt. Hapjes waar je met liefde 1000 kilomter voor over hebt, geloof me:
En ja, goed nieuws. Ze had geld.
Dus er is een catalogus.