Voodou

"Waarom kopen jullie eigenlijk geen museumjaarkaart?" vroeg mijn moeder een tijdje geleden, toen ik mijn beklag deed over absurde toegangsprijzen voor de een of andere kuttentoonstelling in Tiettjerkstradeel. Of een soorgelijk gehucht, daar wil ik vanaf wezen.
"Hoezo?" vroeg ik aan mijn moeder.
"Jullie gaan zoo vaak naar een museum", zei ze, "jullie halen zo’n ding er makkelijk uit."
"Verrek, nu je het zegt", zei ik, "wat kost zo’n ding eigenlijk?"
"35 euro."
"Ga weg!" riep ik, "en dan mag je overal zomaar gratis naar binnen?"
Mijn moeder knikte, vermoedelijk.
We zaten aan de telefoon.
Ik herhaalde: "en dan mag je overal zomaar gratis naar binnen?"
"Jahaa, dat zeg ik toch!" zei mijn moeder.

Jezus. Als ik dat had geweten. Enfin. Dus kochten L. en ik vorige maand bij de eerste de beste gelegenheid in weetikveel, Zwolle, een museumjaarkaart.

Vanmorgen was het miezerig weer. Perfecte tijd om de belastingen te doen. "Zeg, is er niet ergens een leuke expositie?" vroeg ik aan L.
"Huh?" zei L., die het niet gewend is dat ik het initiatief neem tot culturele uitjes.
"We hebben een museumjaarkaart", verklaarde ik, "daar moeten we op zo’n dag als vandaag toch iets mee kunnen."

Dat kon. We kozen uiteindelijk voor een expostie binnen de stadsmuren. De Voodou-tentoonstelling in het Tropenmuseum, die we een paar maanden geleden ook al hadden proberen aan te doen tijdens de Museumnacht, maar waar ons toen de toegang geweigerd werd, omdat we op het Leidse Plein (aan de andere kant van de stad) hadden verzuimd een paspartout aan te schaffen, en ze ter plekke in het Tropenmuseum niet bleken te doen aan losse verkoop.
"Fuck you!", had ik destijds gedeclameerd, "in dit museum ga ik dus nooit meer een stap over de drempel zetten, wat een KUTTENT is dit!"
Van die opmerking was de toenmalige dienstdoende suppooste niet bepaald onder de indruk geweest.

En terecht. Want vanmiddag stond ik er dus toch. Maar… met mijn museumjaarkaart!
Ik wees L. op de gigantische rij voor de kassa’s (het is voorjaarsvakantie): "daar hebben wij nu gelukkig geen last meer van, wij kunnen nu gewoon meteen het museum in!"
We liepen naar de toegangspoortjes voor het begin van de tentoonstelling. Aldaar stond een suppooste opgesteld.
"Wacht even meneer", zei ze, "heeft u een toegangsbiljet?"
"Ik heb een museumjaarkaart!" riep ik triomfantelijk.
"Helaas meneer, dan moet u toch eerst even een toegangsbiljet gaan halen. Want er geldt voor deze expositie voor museumjaarkaarthouders een toeslag van 50 cent."
"Hier heb je een euro", zei ik, "mogen we nu verder?"
"Helaas meneer, dat kan ik niet aannemen, u zult toch echt een biljet aan de kassa moeten gaan halen, want de detectiepoortjes kunnen enkel onze eigen tickets scannen."

Fuck. Maar goed. Wij in de rij. En een kwartiertje later stonden we opnieuw voor de detectiepoortjes.
"Wilt u uw jas niet eerst ophangen?" vroeg de suppooste, "als u eenmaal door de detectiepoortjes bent kunt u namelijk niet meer bij de garderobe komen."
"Ik hou mijn jas wel aan", zei ik. Ik keek achterom. L. knikte. Ook zij hield haar jas aan.

Vervolgens probeerde ik mijn toegangsbiljet door de scanner te laten glijden. Hoe ik het ook probeerde; horizontaal, verticaal, diagonaal, vaginaal, het lampje bleef op rood staan en het detectie-poortje gesloten.
"Er is waarschijnlijk iets met het systeem", zei de suppooste. Ze haalde een loper tevoorschijn en liet ons door.

Eindelijk binnen. "Zullen we eerst even een kopje koffie gaan drinken?" vroeg L.
"Goed plan", zei ik.
We volgden de bewegwijzering naar het restaurant. Dat bleek gesloten. Om weer uit het restaurant te komen moesten we opnieuw een detectiepoortje door. En kwamen we niet meer binnen bij de expostitie. Dus wij weer naar de detectiepoortjes bij de ingang.

"Daar zijn we weer", zei ik tegen de suppooste.
Ze keek ons meewarig aan.
"Ik dacht, we gaan eerst even koffie drinken", verklaarde ik, "maar het restaurant bleek gesloten."
De suppooste schudde met haar hoofd, "het benedenrestaurant is vandaag dicht."
"Goeie timing", zei ik, "zo in de voorjaarsvakantie."
"Wij willen ook wel eens vakantie", zei de suppooste, "maar boven, halverwege de expositie, is nog een ander restaurant. Hebben jullie je toegangsbewijzen nog?"
Die hadden we.
We scanden ze in het apparaat.
Dat uiteraard opnieuw weigerde.
En opnieuw haalde de suppooste zuchtend haar loper tevoorschijn, en liet ons door.

Ik worstelde me door het detectiepoortje. Toen ik dat was gepasseerd vroeg ik over mijn schouder voor de zekerheid nog even aan de suppooste: "Er is hierbinnen hopelijk toch wel ergens een rookruimte?"
Ze zuchtte: "Meneerrrr… wat denkt u nou zelf!?"

I took that for a: ‘you’re screwed’.
En terecht, zo bleek.

We namen de trappen naar boven, negeerden de tentoonstelling over Voodou, en volgden de bewegwijzering naar het restaurant op de eerste verdieping. Aldaar aangekomen worstelden we ons door een kluwen van bejaarden en kinderen, om ergens aan de einder een buffet te ontwaren waarvoor een gigantische rij stond.
Ik sloot achteraan aan. "Wij willen alleen koffie, geen patat enzo", zei ik tegen de last man in line, "wat denk je, zou ik er even langs mogen om bij de koffie-automaat daar verderop te geraken?"
"Geen sprake van", zei de man, "iedereen wacht hier netjes op zijn beurt."

Ik zag met lede ogen aan hoe iedereen voor me in de rij met grenzeloos geduld complete maaltijden bestelde, schotels bovendien die werden opgeleverd in een tempo alsof ze het basismateriaal voor de friet nog aan het poten waren.
Tot ik omver werd gekegeld door een bejaarde vrouw. Type kortgeknipt grijs peentjeshaar, en gewaagd brilmontuur. De ware museumgangster. "Ik hoef alleen maar koffie", riep ze, en ze schouderde alles omver wat op haar weg lag, in de richting van de automaat.

‘Die is goed bezig’, dacht ik, en ik volgde haar in de slipstream. Net als vele anderen die plotseling hun kans schoon zagen. Voor ik het wist werd ik in het tumult voorbijgedrongen door pakweg 7 evenbeelden van de grote roerganster.
Allemaal op zoek naar de heilige koffie.
Geschatte bereiktijd: 20 minuten. En dan hadden we de rij bij de uiteindelijke betaalkassa nog niet meegerekend.

Ik loerde naar de grote koelkast met pils. De weg daarnaartoe was vrij.
"Weet je zeker dat je koffie wilt?" vroeg ik aan L.

Na een half uur stond ik eindelijk vooraan voor de koffie. Automaat leeg. Er kwam een service-medewerkster de koffie bijvullen. Daarna gaf de automaat nog steeds aan leeg te zijn. Dus toen werd de melk bijgevuld.
Eerst daarna tapte ik twee koffie verkeerd. En omdat ik er toch stond, graaide ik van het  buffet nog een simpel broodje kaas mee.
Dat broodje bleek bij de kassa 5 euro te kosten. 11 gulden. Een bruin puntje met kaas. Geeneens sla of boter, of dat soort dingen. Enkel kaas.

L. zat ondertussen aan het enige vrije tafeltje. Toen ik aanschoof monsterde ik de deuren die toegang gaven tot het terras. Die waren dicht, en niet bedoeld om open te maken.
Maar met wat wrikken lukte het me. En ik rookte buiten een sigaret. Uitzcht op Artis, in de verte de wolventuin.
"We zijn hier allemaal gek geworden", riep ik naar de wolven, "echt compleet doorgedraaid."
De wolven zeiden niks terug. Waarschijnlijk lagen ze te pitten. Gelijk hadden ze.

Na de sigaret, de koffie en het broodje kaas, bezochten L. en ik de tentoonstelling over Voodou
("Je mag niet zeggen ‘Voodoo’, want dat begrip is ingepikt door Hollywood, met al hun rare onware fantasieen" – begreep ik). De expositie had niet veel om het lijf. 3 zaaltjes, voornamelijk met beelden van mannetjes beplakt met spiegeltjes. Veel tekst erbij. Over de cultuur. Dat je niet mocht roken, drinken en neuken van de hoogste god, maar van sommige andere goden weer wel. Er was een god voor de boeren die niet hield van luie mensen, maar wel van rum, en er was een godin voor de lesbo’s die hard was, maar rechtvaardig en die had op haar beurt weer een lief jaloers zusje waar de homo’s gek op waren, want die godin hield van roze champagne. Heel begrijpelijk allemaal.

Spannender waren de zogenaamde ‘hete’ goden. In het Christendom zouden dat representanten van de Duivel zijn, maar in de Voodou zien ze die niet zozeer als tegenstander of vijand, maar eerder als goden met hoorntjes die je moet aanroepen wanneer je een medemens onvermijdelijk iets slechts aan moet doen, zoals bijvoorbeeld wanneer je wraak moet nemen op een rover.
En daarbovenop hebben ze ook nog eens goden die contact hebben met de doden. Die worden uitgebeeld door ze half mens, half skelet te laten zijn, maar sowieso altijd met zonnebril op en een pijp in hun borstzak. Want behalve spiegeltjes (volgens L. ‘doorgangspoorten waardoor de geest naarbinnen komt’), zijn zonnebrillen ontzettend belangrijk in de Voodou. En pijpen.

Heb ik vandaag geleerd. Je weet nooit, misschien heb ik er ooit nog eens iets aan. Ter afsluiting was er een film over de initiatiefneemster van het project. Ene Maria Lehman, een Zwitserse uit Lausanne, die in het Franstalige Haiti resideert. Voodou komt uit Haiti.
Het was een interessante film.

Zoals dat gaat in een museum, val je bij zo’n 50-minuten durende documentaire altijd halverwege binnen. Gelukkig zat er in dit geval een knopje waarmee je ‘m naar het begin kon terugspoelen.
L. en ik waren de enige gasten op dat moment, dus we namen plaats op het bankje voor het scherm, drukten op het knopje, en bekeken de film.

Na 25 minuten kwam er een peloton van gezinnetjes met gillende kindertjes langszeilen. L. en ik keken verstoord op.
"Mag ik op het knopje drukken!?" riep een van de kindertjes.
Ik wilde naar het paneel toe springen om ‘t ‘m te beletten.
Maar ik was te laat.
Daar begon de film weer opnieuw.
"Sorry", zei de moeder van het jochie, "maar ja, zo zijn kinderen he?"
We knikten beleefd.

Ezel

En toen de gezinnetjes weer weg waren zei ik tegen L.: "ik weet niet wat jij doet, maar ik heb zin om ‘m te peren. Ik heb geen zin om eerst nog eens 25 minuten herhaling te moeten zien, alvorens…"
"Ik wil graag het einde van de film zien", zei L.
En daar had ze gelijk in.
"Goed", zei ik, "maar dan ga ik even kijken of er ondertussen in de rest van het museum iets valt te beleven."

Ik liep naar nog een verdieping hoger. Daar bleek een tentoonstelling over Nederlands-Indie gaande. Daar heb ik normaal gesproken niets mee. Totdat ik op een oud TV-tje stuitte, waarop een filmpje draaide uit de vorige eeuw. Over hoe tabak wordt gemaakt.
W-a-a-n-z-i-n-n-i-g interessant. Serieus. Niet zozeer die Nederlandse gezaghebbers op die plantages in hun witte pakken en met hun witte tropenhelmen, maar gewoon het proces. Ik wilde weten hoe dat ik elkaar stak: hoe kweek je tabak?

Ik weet het nu. En kijk, dames en heren, dat is nu pas echt iets nuttigs om geleerd te hebben.
Nu nog leren wijn maken.
En kom dan maar op met dat onbewoonde eiland.

Of Haiti desnoods. En dan roep ik die god aan van de boeren. Of die van de homo’s. En voor de rest alle zombies met die pijp in hun borstzak.

2 thoughts on “Voodou

  1. Ik weet ineens weer waarom ik naar Drenthe ben verhuisd.. doe mij het Gevangenismuseum in Veenhuizen maar op een druilerige zondagmiddag. Just me, de martelwerktuigen en een bejaarde suppoost.

Leave a reply to esther Cancel reply