De Volkskrant reserveert in haar tweede katern, onder de dagelijkse column van Martin Bril, tegenwoordig ruimte voor een zogenaamde "Vrijplaats". Dat wil zeggen: Elke week krijgt een nieuwe columnist de gelegenheid om 6 dagen lang een stukje te plaatsen van pakweg 300 woorden.
Meestal is die columnist een bekende Nederlander. Zo was het een paar weken geleden Frederique Spigt die de plek op verrassend mooie wijze wist in te vullen, en werd afgelopen klimaatweek de beurt toebedeeld aan groen-ambassadeur Beau van Erven Dorens.
Beau opende zijn stukjes steevast met het nodige gevoel voor zelfrelativering. Ik noteerde: "Hier uw groene griezel!" en "Hier uw milieukakker!" En wat volgde was wat mij betreft meteen okay.
Vandaag was het 07-07-07. De dag van het door Al Gore geinitieerde project Live Earth, waarbij vele sterren zouden optreden om de wereld collectief bewust te maken van de CO2-problematiek.
Door vele media werden er vraagtekens gezet bij het project, aangezien veel van die sterren per prive-jet naar hun optreedlocatie zouden reizen, om nog maar te zwijgen over de CO2-uitstoot die de pakweg 1 miljoen bezoekers en de 2 miljard TV-kijkers zouden veroorzaken. Terwijl als klap op de vuurpijl diezelfde Al Gore lekker op zijn ranch 50 maal het gemiddelde van 10 Amerikaanse gezinnen aan energie zat groot te verbruiken.
Toch vond ik het een mooi initiatief. Waarom? Gewoon. Omdat het een popfestival is. En van popfestivals zijn er nooit genoeg.
En voor de plotselinge milieu-freaks: het is de industrie hoor, die 99% van de milieu-ellende veroorzaakt. Fuck al die filmpjes die tussendoor werden vertoond om ons zelf als burger bewuster om te laten gaan met het milieu. Stem gvd eens op een groenere partij als je dat nou echt zo belangrijk vindt. Dan win je nog eens wat.
Ik bedoel, er is wetenschappelijk bewezen zoveel mogelijk. Het enige wat in de weg staat is macht cq geld.
Mais bon. Maar ik had het over popfestivals. En over hoe er daar nooit genoeg van zijn.
En ik had het over gastcolumnisten.
Eerder waren hier op plukdenacht te lezen: Festival 3, en Festival 2.
Maar bij deze eindelijk, het langverwachte, sensationele, supersonische slotstuk van L. in haar festivalreeks over Pinkpop 2007; Festival 1!
YEAAHH! (*verplaatst zich a la Kermit de Kikker discreet, docht met wapperende armen van enthousiasme, richting coulissen*)
Festival 1
Ze hadden die festivaldag, veel regen voorspeld, heel veel regen. En inderdaad, bij het wakker worden lag de dag als grijze gelei tegen de ramen. Ik had jammer genoeg geen rooskleurige lenzen om de boel enigszins op te fleuren.
Wat zeg ik, ik had niet eens bebloemde rubberlaarzen, om de festivalmodder nog van wat bonte flora te voorzien. Ik had slechts een lange slijkgroene regenjas ter beschikking. En de donkere capuchon die aan mijn sweater zat.
Regen. Het was Pinksteren, en wij, wij zouden naar Pinkpop gaan.
Maar zouden de vurig-roze rocktongen onder deze weersomstandigheden wel op ons neer willen dalen? Zouden ze niet sissend uitdoven?
Men had ons bezworen dat een paraplu verboden was. Dat bleek later overigens niet het geval.
Graag had ik voor die gelegenheid zo’n Marry- Poppins-plu aangeschaft, met aan het handvat een papegaai. En dan van tijd tot tijd, begeleid door de regenpercussie, gezongen: papegaaitje leef je nog? Dat had me wel cozy geleken. Passend bij het Engelse weer.
Tijdskromme. Het is al weer twee jaar geleden dat we naar de doorgangen van het festivalterrein liepen. Toen mocht je in ieder geval nog eten en drinken meenemen, mits vervoerd in ongevaarlijke materialen. Geen glas, geen blik, maar de rest was destijds nog in orde.
Nu niet meer. We hadden we de Clairette (goede nepchampagne) uit voorzorg, vermomd als flesje Spa diep in de rugzak verborgen. Eigenlijk had ik aangenomen dat we gewoon door zouden kunnen lopen.
En ik schrok toen een bewaker aanstalten maakte de rugzak te gaan doorzoeken.
Godzijdank was alles uiterst economisch ingepakt. Dat wil zeggen dusdanig stijf in elkaar gedraaid en gepropt, dat het voor hem moest lijken alsof hij met zijn blote handen in de slurf van een kleine tornado moest grijpen.
Hij zag er van af.
Het was zo’n opluchting dat mijn belletjes blazende festivalgeest nog veilig in de fles en ons bezit was, dat ik helemaal de wiet in mijn handtasje was vergeten.
Mijn handtas is dusdanig met me vergroeid dat je eerder van een buidel kunt spreken. En dat was ook de reden dat het zelfs niet in me opgekomen was dat ze haar ook zouden kunnen doorzoeken. Ze was daarboven ook veel te klein, althans in mijn optiek, om naast mijn make-up spullen nog iets eet- of drinkbaars te bevatten.
Enfin, de security trok een mondhoek op tot een misprijzend grijnsje toen hij mijn puilende tasje onder ogen kreeg. Alsof het een zwangere buidelrat betrof. En toen hij er in begon te woelen, voelde dat dan ook haast lichamelijk: als een zeer ongewenste intimiteit.
Nog even afgezien van de duizendpotige paniek om de legaliteit van de wiet.
Het begon me langzaam te dagen dat die zich in een zijvakje bevond.
De controleur vond een aangebroken pakje kauwgum dat hij tot mijn verbijstering met een wijds gebaar in een afvalbak deponeerde.
Kennelijk was dit dermate bevredigend, dat hij het verder voor gezien hield.
Phew.
Een vrouw die voor me in de rij bij de doorgangspoort stond, had haar suikervrije snacks moeten inleveren.
"Maar ik heb dat nodig, ik heb suikerziekte" piepte ze nog. Het kon de consumptie-cerberus met de minerale blik echter niet vermurwen. "Kun je dat bewijzen" grmpfte hij.
Dat kon ze niet.
Bye Bye, zwaai, zwaai, naar de suikervrije snacks. De dikke vingers van de handhaving zeilden de dure diabetesproducten geroutineerd de container in.
Ik vroeg me af wat deze maatregelen in godsnaam met beveiliging, anders dan die van de commercie, te maken hadden. En liep naar de volgende poort met bewakers. Vrolijker was ik er niet van geworden. De wereld leek steeds wormstekiger.
We zompten naar het grasland voor het grote podium, en ik plofte lijdzaam neer. Was het allemaal wel de moeite waard? Ik bedoel het is drie uur reizen, benzine, kaartjes…
En daar zat je dan op het verzadigde gras. Het was maar de vraag of de opgewekte latijnse klanken van Gabriel Rios de blues die in mijn hoofd speelde konden overstemmen.
Wat doe je dan, je graaft tegen beter weten in je flesje op.
De bubbels zijn er bijna uitgeschud, en de inhoud heeft de geur en de kleur van pis.
Het geeft zelfs iets pissigs aan het verhemelte door.
Maar dan wel die van engelen. Want na een flinke slok begon het zowel van binnen als van buiten op te klaren. Zelfs het gras begon geroutineerd te glimlachen.
En na nog een slok waarin de zoetheid met een laatste koolzuurstoot mijn neus uitspoot, begon iedereen een festivalsfeer uit te stralen.
Vergeet het zompen, vergeet de laarzen. De band zong :"Broad daylight" En ongelogen, de zon kreeg er genoeg kracht van om een wolk weg te duwen, en zijn stralen om de hoek van de tent te steken
"Whoah" huilde het publiek.
De hele middag scheen het of de wolken en de zon samen een soort monsterverbond hadden gesloten. Ik weet het niet, maar elke keer als Gabriel Rios zichzelf overtrof zat de zon op een soort wolkenbalkon goedkeurend mee te gonzen.
Dus in die zin zette, die voor ons eerste band, wel de toon. De volgende dag zei de bewuste zanger in een intervieuw op de TV dat hij er jaren op had geoefend. Dat het een ritueel uit Peru betrof om de zon op te roepen.
Nou ja, misschien bieden de beste zangers de koperen ploer
t, net als bij de Atzeken, hun uit het lijf gezongen, i.p.v gesneden, nog na-vibrerende hart wel aan.
Ik heb in ieder geval zelden zo’n totale overgave op een podium kunnen aanschouwen, als op het gezicht van de zanger van Snow-patrol.
Hier kon je met recht spreken van een gave (tot zelfvergeten). Met name toen hij reageerde op de onverwachte respons van zijn publiek.
Zijn ogen zwommen omhoog en zijn mond omsloot het woord "wauw" terwijl hij langzaam achteruit deinsde. Luisterend hoe de menigte in een grote echo veranderde.
Mijn gezelschap wilde verkassen van het festivalveld naar de 3FM-tent om het Amy Winehouse vervangende Krezip te zien. (En ja, het was erg jammer dat Amy niet kwam opdagen). Krezip zei me daarentegen niet zoveel. Toegegeven ik was even getroffen door haar signaalrode pumps (ik vermoed Pluk eveneens, maar om andere redenen, ahem, het korte rokje misschien?) en dan met name omdat ze zo onafhankelijk van het breekbare lijfje over het podium leken te dansen, dat dit van de weeromstuit in een plankier veranderde. Het deed me denken aan Andersens sprookje: de rode schoentjes. Ik heb die ooit in de Efteling mechanisch zonder voeten zien dansen in een glazen kastje, zoiets kan de aandacht maar kort vasthouden.
Ik heb het even gevolgd, maar het optreden zelf deed me teveel denken aan dat fluoriscerend snoepgoed waar je, als je er teveel van eet, ADHD van krijgt.
Dus ik ging weer op ons oude stekje naar de mensen kijken. Het was daar goed toeven, op dat kleine puntig buikje van gras naast een eletriciteitskast. Met mijn bubbels en een festival joint was ik helemaal het vrouwtje. Gras meets grass. Maar niet teveel, want ik wilde me het wel allemaal kunnen herinneren.
Eigenlijk wilde ik alleen wat hulp om me een toeschouwer zonder standpunt te mogen voelen.
Als ik het gevoel zou hebben dat mijn ogen in toverballen veranderden, en mijn zintuigen als jonge honden over de grond begonnen te rollen, zou ik snel op de koffie overgaan.
Het had wel iets van carnaval soms. Het leven als een verkleedpartij in de open lucht.
Voor me stonden een paar vrouwen, twee futuristische schimmen. Ze hadden met een rode ketting de polsen aan elkaar vast geketend.
Beiden gekleed in vrijwel identieke lange sluike jassen, die toen de zon er met een straal op wees, lichtjes begonnen te transpireren.
Alsof ze van dezelfde donkere materie gemaakt waren, als de onwerkelijke schaduw die misschien wel 97 procent van de heelal- massa bevat.
Voeg daarbij een vervaarlijke zonnebril op de neus: een soort insectenogen. De haren in loeistrakke knotjes en ze konden zo geteleporteerd zijn uit de Matrix.
Ik zag ook iemand met voelsprieten op zijn hoofd, waarop twee kleine roze wolkjes geprikt waren.
De belichaming van het Pinkpopwezen?
Tegenover me streek een groepje goths neer. Ik keek ongelovig, maar zeer discreet naar dat zwart-wit festijn. (in het wild zie je ze eigenlijk nooit, op festivals altijd)
Elke keer als ik er een of meer zie, heb ik het gevoel dat ze even door de een of andere teletijdmachine naar buiten zijn geworpen. Om een soort tussenstop in de onvoltooid verleden toekomende tijd maken.
Alsof ze nog in negatief, bezig zijn te verschijnen.
Op een ondoorgrondelijke manier zijn goths ook postapocalyptische apostels. Gedoopt door een duistere nucleaire neerslag, komen ze gekleed in de museale, victoriaanse vodden van na de fall out, hun opwachting maken.
Om ons te waarschuwen. Ons te laten zien dat onze planeetverwoestende kleine zonden leiden tot een troosteloze toekomstige beschaving.
Ik was gefascineerd door een meisje, waarvan de ogen dropen van de kohl, die door een haag van haar naar buiten staarde. Zoals veel goths, was ze gewikkeld of verwikkeld, in het uit tegendraadsheid gesponnen web van haar gelijk.
Mind you, ik vond haar prachtig. De tint van roomkaas, voor zover zichtbaar. De nagels donker glanzend, als de dekschilden van kevers.
Ik houd van zwarte romantiek. En ik denk dat de dragers ervan het nog nooit zo moeilijk hebben gehad als in deze uberpragmatische tijd.
Nu begonnen de associatieketens dusdanig luid te rinkelen dat het hoog tijd werd voor een koffie verkeerd, om me weer naar de oevers van de ratio te brengen.
Goed. het zou niet lang meer duren of mijn lievelingsband Razorlight zou zijn opwachting maken.
Het grote naar voren dringen moest beginnen. Mijn claustrofobie nog wat bubbels voerend, begon ik te schoorvoeten.
Edoch ik moet het Mister Claustro nageven,als iets me heel erg boeit, houdt t-ie zich wel een weinig gedeisd.
Behalve als je binnen een reuzenkooi van dranghekken wil gaan staan.
Dat trok ik zelfs niet voor Razorlight.
Ik ben me daarom maar gaan vergapen aan het scherm.
Ze filmden de zanger, Johnny Borrell, de hele tijd en profile, en ik vind juist zijn getroubleerde oogopslag zo mooi. Een beetje een light versie van Jim Morrison. Of beter alsof The Thin- White -Duke in Morrison is gevaren. Dus dat was wel een kleine domper.
Toch was het podium zelfs of misschien juist van zo’n grote afstand best interessant. Gewapend met de oude verrekijker van Pluks opa kon je je dan bijna een birdwatcher voelen. En zie, die spot al snel een scherpgetekende cocaine-witte loopvogel op het podium.
Met hoge poten snelt hij over de planken, alsof hij is vergeten dat hij niet kan vliegen. Hij blijf vaart maken. Dat komt door de gitaren, die jagen hem op…
Tot hij met zijn armen uitgespreid, de spanwijdte van zijn vleugels aangeeft, een onschendbare houding aanneemt.
En zijn stem gestaag laat opstijgen.
In een waas van tevredenheid volgt mijn blik de galm naar de rondborstige contouren van het ons omringende landschap. Wat moet dat voorstellen? Een enorme bochel!
Ah, ja dat is waar ook, het is de aloude kolenberg. Al zou je dat niet zeggen. Overal waar hij omlaag klimt wordt hij met veel gestuif van sneeuw door een skischans ingehaald. Hier ontmoeten zwart en wit elkaar op een oude foto. Boven de Bell-curve verborgen in de berg.
Tot aan de nok volgeplempt met het stof uit de longen van generaties mijnwerkers.
Ik zie de docubeelden voor me, de koppen als houtsnedes, door roet in groeven gebeten. Rijk aan contrast door het werken in een jarenlange ondergrondse tastbare nacht.
Eenmaal weer boven, moesten ze hun adem en hun stem opgraven uit de schacht van hun strottenhoofd.
Met de permanent koolomrande ogen konden ze steeds korter van stof enkel nog in hun eigen stomme film figureren.
En nu ligt dat tastbare monument van de verstikking, onder de fijne withete laag der onwetendheid.
Onder kunstsneeuw. Onder een ski-helling van Snowworld.