Het is groen

Ik liep naar de rookruimte van de ABNAMRO en belde mijn beste vriend.
Hij nam op: "Hey pik! Ca va?"
"Ca va bien, merci", zei ik, "bel ik gelegen?"
"Jij altijd. WAT MOT JE!? ha, ha."
"Ha, ha", grinnikte ik terug, "zeg, hoe gaan we het vanavond doen?"
"Met Sean bedoel je?"
"Met Sean."
"Je bedoelt hoe we er naartoe gaan?" vroeg mijn beste vriend.
"Dat bedoel ik."
"Jij gaat zeker met de trein?"
"Natuurlijk ga ik met de trein, gek", zei ik, "jij niet dan?"

"Wat?" zei ik.
"Ik denk dat ik met de auto ga", bekende mijn beste vriend, "anders kan ik niet meer terug naar Tiel."
"Wat is dat nou weer voor een gelul", zei ik, "het concert is in Den Haag, en de laatste verbinding naar T…"
"Gaat al om 10 uur", vulde mijn beste vriend aan.
"Onmogelijk", zei ik, "dat geloof ik niet."
"Toch is het waar. Zomerdienstregeling. Check NS.nl er maar op na. Anyway, dan moet ik dus al om kwart over 9 weg uit het Zuiderpark om de tram te halen. En Sean kennende is ie dan nog niet eens begonnen."
"Jezus", zei ik, "Met de auto. Dan kan je dus niet drin…"
"Vertel mij wat", zei mijn beste vriend, "het wordt gewoon steeds kloteriger, die hele kut-NS."
"Alles in dit land gaat naar de vaantjes", zei ik.
"Is, lieve schat, alles is in dit land inmiddels al naar de vaantjes."

"Zit je nu op je werk?" vroeg ik.
"Min of meer", zei mijn beste vriend, "ik zit in de auto op weg naar een prospec.. Fuck! Sta nou eens stil, verdomme!"
"Wat is er?"
"Ik sta voor een rood stoplicht, maar deze huurauto heeft de neiging om zelfs als ie in z’n vrij staat, stilletjesaan door te hikk.."
"Huurauto?"
"Ja, ik heb een aanrijding gehad met m’n ei.."
"Aanrijding?"
"Niks bijzonders.. Fuck! Blijf nou godverdomme eens stil staan!"
"Doen de remmen het niet?"
"Nee, ja, natuurlijk wel, maar.. Ah!"
"Wat?" vroeg ik.
"Het is groen!" zei mijn beste vriend.
"Een kikker!" riep ik.

Die laatste opmerking is een running gag die stamt uit onze jeugd. Dat is het mooie van als je elkaar lang kent. Dan heb je running gags die decennialang kunnen meegaan.
De kracht van een running gag is dat ie terugslaat om een gezamenlijk beleefde ervaring. Zo slaat die van de kikker terug op mijn verhuizing van het Paramariboplein naar de Kanaalstraat, waarbij mijn beste vriend de rol van enige Hulppiet representeerde.
‘Wat heeft dat in godsnaam met kikkers te maken?’ zullen jullie nu denken. Well, daarvoor zou je erbij moeten zijn geweest. Maar over erbij zijn en kikkers een andere keer meer.

Over running gags kan je veel dingen zeggen, maar vooral dat je ze niet moet delen met onbekenden, want die snappen er ten eerste toch geen hol van, en ten tweede zitten ze er totaal niet op te wachten.
Iets met buitengesloten voelen enzo.

Maar toch, ter illustratie, twee klassieke running gags binnen mijn vriendenschaar en familie, die zich iets gemakkelijker laten invullen qua verbeelding:

Vriend A. in de Parijse metro: "Volgens mij gaan we verkeerd. We zitten alweer in ‘Sortie’"
Broertje S., 7 jaar oud, net leren lezen, die in Moustiers aan het Lac de St Croix wit wegtrok bij het aanschouwen van het verkeersbord: "Attention, pietons!"

Enfin. Mijn beste vriend kwam met de auto.
Op zich begrijpelijk. Qua NS-dingen enzo.
Het leverde het volgende tafareeltje op:

Sean_blikjes_1

(copyright foto: beste vriend van Sven)

Op de achtergrond: Sean Lennon in the flesh. In het Openluchttheater van het Zuiderpark.
"Je kan ‘m zo neerschieten", zei ik voor de grap.
Ik was dronken.

"O", zei mijn beste vriend, met een accent grave boven de ‘O’ (ezelsbruggetje: aigu is 4 letters, grave 5, en circonflex een heleboel, maar aigu betekent juist lange klinker en de rest andersom, logisch nietwaar? Vergeet je nooit meer. Geen dank) , ten teken dat het een wrede opmerking betrof.
Hij was nuchter. Dronk netjes Amstel Malt.

Anyway: op de voorgrond: onze consumpties tijdens het eerste half uur.
En verder: moi, quasi nonchalant hangend op een betonrand met een al even quasi-fake security regenjack om mijn schouders. Zwart nylon met reflecterende strepen. Van de Wibra. What the fuck. Kon mij het schelen. Ik was er niet om model te staan. Integendeel. Ik was er om ongegeneerd oud te mogen zijn. Om verslonst ende verslaafd te wezen, maar dan wel op praktische wijze. Ik bedoel, het kon elk moment gaan regenen.

Maar ik had makkelijk praten. Ik kende niemand daar. Voor mijn beste vriend was het anders.
Het wemelde van de vertegenwoordigers van boekingskantoortjes met een artiestenstal.
Veelal mooie wijven.

Dat doen ze overigens expres, volgens mij, die boekingskantoortjes, mooie meisjes inzetten om festivalprogrammeurs te verleiden.

Mijn beste vriend fluisterde: "en nou is het genoeg geweest. Ik sta compleet voor lul, met die Malt." En hij schonk z’n alcoholvrije bier prompt over in een van mijn lege Heinekenblikjes, om er vervolgens een flinke teug van te nemen.
"Denk je dat dat beter overkomt?" vroeg ik hoopvol.
"Zeker weten", zei mijn beste vriend.
Ik ga daar verder niet over arguen. Hij heeft een betere kijk op dat soort dingen.

Hij bracht me na afloop (en Sean liep inderdaad enorm uit), naar Den Haag Centraal.
We stonden voor een stoplicht.
"Het is groen", zei ik.
"Ha, ha", zei mijn beste vriend.

Ik hou enorm van mijn beste vriend.

Beautiful boy

Als mijn moeder alleen thuis was had ze altijd de radio aanstaan.
"Mama, waarom heb jij altijd de radio aanstaan?" vroeg ik als ik ziek thuis zat als kleuter.
"Anders is het zo stil", zei mijn moeder dan, "de radio brengt tenminste wat gezelligheid."
"Vind je mij soms niet gezellig?"
"Jawel, maar jij hebt koorts. Jij moet slapen."
"Mag ik niet ook nog even naar de radio luisteren?"
"Vooruit dan maar."

En daar zaten we dan. Mijn moeder en ik. Zij op een stoel, ik op de bank onder een dikke deken, maar allebei met verse kopjes thee en kaneelbiscuitjes van Verkade. En dan luisterden we naar "50 pop of een envelop" met Tom Mulder, of Adje Roland met z’n Nederlandstalige Toptien. En elk heel uur kwam Jan Pelleboer voorbij, die met z’n jaren 50 stem de weersvoorspelling debiteerde.
Dan moest ik altijd stil zijn, bij Jan Pelleboer, want mijn moeder vond meteo-aangelegenheden zeer belangrijk, en die oude Fries had er kijk op meende ze: "Die hooggeleerden van het KNMI zeggen toch maar de hele dag hetzelfde; bij Pelleboer kan het tenminste nog eens met het uur veranderen. Precies zoals het weer is. Dat is nooit de hele dag gelijk."

Pelleboer was helemaal the man, zoveel werd me al snel duidelijk. Al kletterde voor mijn bleke neus de regen tegen de ramen, al zag de lucht tot aan de einder zo zwart als de kachel, dan nog wist mijn moeder na een statement van Pelleboer dat er "int midd’n van’t land w’licht enkle opklaring’n zou’n kun’n verschain’n", een triomfantelijk vuistje in de lucht niet te onderdrukken.
"Je zal zien", zei ze dan, "dat we vanmiddag nog best even in de tuin kunnen gaan zitten."

Waar de weersomstandigheden zich uiteindelijk nooit voor leenden uiteraard, maar daar ging het niet om. Pelleboer had hoop gegeven.
Valse hoop misschien, maar toch ook troost.
Laat ik er niet te lang over uitwijden: de man verkocht gewoon een goeie wortel om de dag door te komen, temidden van een strijkplank, een stofzuiger en het aanrecht.

Net als de radio in het algemeen. Neem mijn moeders favoriete programma: Arbeidsvitaminen. Vroeger werden de liedjes die gedraaid zouden worden nog vantevoren weergegeven in de TV-gids. Kon mijn moeder helemaal op kicken; "Over 4 nummers komt Herman van Veen", zei ze dan bijvoorbeeld, "ik zet alvast even een gezellig kopje koffie. Wil jij zodadelijk nog een lekkere beker chocolademelk?"

Noem het knus, noem het warm, noem het desnoods sooo totally cozy, ik koester desbetreffende momenten als die van mijn gelukkigsten ooit. En dan was ik nog ziek ook, kun je nagaan.
Maar wat ik bedoel: it’s hard to do better.

Hoogtepunt was toen mijn moeder met een gezellig kopje koffie klaar ging zitten voor een nummer dat ik niet kende.
Ik kreeg een koekje zonder erom te hoeven vragen.
En ik luisterde.
"Wow", zei ik, "wat is dit!? Dit is het allerbeste liedje dat ik ooit heb gehoord! Wat is de titel en wie is de uitvoerende artiest! Op wie moet ik googlen om dit te kunnen downloaden!?"
Of nou ja, dat zei ik niet, we zaten immers nog in de zeventiger jaren, maar het kwam op hetzelfde neer: "heeft Papa de plaat waar dit liedje op staat?"
"Het liedje heet ‘Michelle’", zei mijn moeder, "en het is van the Beatles."
"De bietels", zei ik, "wow, heeft papa die?"
"Natuurlijk heeft papa die", zei mijn moeder, "het is het liedje waar ik en je papa voor het eerst op hebben ge.. danst."

Tranen biggelden over haar wangen.
En dat kon ik me voorstellen. Het was een erg mooi liedje.

Voor mij was ‘Michelle’ het begin van een complete Beatlesverslaving.

En natuurlijk, ‘Michelle’ vind ik allang niet meer het beste Beatlesnummer, ik bedoel, ik ben geen kleuter meer en ook geen puber die drijvend op zijn ballen door roze wolken zweeft. Bovendien is het een nummer van McCartney, terwijl Lennon zoveel genialer is (mijn top 3: I am the Walrus, Strawberry fields, en dan heel lang niets), maar de onvoorwaardelijke liefde voor de band en de diverse bandleden is altijd gebleven.

De liefde gaat zelfs zover dat ik morgen naar Den Haag ga om, bij gebrek aan the real flesh, de jongste zoon van Lennon te zien spelen.
Dit is ‘m:

Sean_lennon1
Geef toe! Hij lijkt erop.
En belangrijker, hij is de jongen waarover John Lennon ooit een van zijn beroemdste songregels schreef: "Life is what happens to you, while you’re busy making other plans."
In ‘Beautiful Boy’.

De mooie jongen is morgen in Den Haag om z’n nieuwste CD te promoten: "Friendly Fire". Het is een autobiografisch muzikaal relaas over de dood van zijn vriend Max, die ‘t waagde om het aan te leggen met Seans bloedeigen vriendinnetje.
De eerste single van de CD heet "Dead Meat". De begeleidende promotieclip voor de CD toont Sean als een opgetuigde looalike van z’n vader, in een kostuumdrama waarbij ie ouderwetse degenduels aangaat.

"You’re dead meat."
Wat zal ik zeggen? Tekstuele subtiliteit is niet bepaald Seans sterkste kant. En z’n stem is iel, z’n composities zijn monotoon en ontberen elk leven.   

Maar toch heb ik er enorm veel zin in. Waarom? Omdat je afentoe toch de genen gewaar wordt. Kijk maar:

*KLIK!!!*

En vooral omdat ik ga met mijn beste twee vrienden. Ken ik al heel lang. Ook Beatlesfans.
Niks mooiers dan dat.

Mama

Trrring!
"Godver", zei ik tegen L., "ze zijn te vroeg."
"Zoals altijd", zei L.
"Kut!" riep ik en probeerde te redden wat er te redden viel. Ik viste in het wildeweg naar rondslingerend ondergoed, overgeconsumeerde asbakken en kranten met kotsresten van de kat.
Binnen notime stond ik met volle armen.

Trrring! klonk het opnieuw. Dringender ditmaal.
"Wat wou je daarmee aanvangen?" vroeg L., wijzend naar mijn bagage.
"Weetikveel", zei ik, "ik verzin wel iets, doe jij even open?"

L. vatte post achter de intercom en drukte op de zoemer: "Leuk dat jullie er zijn!"

Ik, ik flikkerde ondertussen de hele mikmak in ons ligbad. En trok op de terugweg de badkamerdeur in de grendels. Daarna speerde ik als een gek richting het aanrecht waar nog een aantal aangebroken halve liters Hollandia pils stond.
*gloek* *gloek*
"Je hebt nog ongeveer 2 trappen", coachte L. "dan zijn ze boven."
*gloek* *gloek*
Daarna dumpte ik de blikken in de design-vuilnisbak, klingelde het deksel erop, niks aan het handje.

"Leuk dat jullie er zijn", begroette ik mijn ouders.
Ik was clean, vers gekapt, en verkeerde in een schoon huis. "Safe!" zou een Amerikaanse honkbalscheidsrechter roepen.

En zo was het.

We verkasten naar het dakterras. Ik trok een beschaafde Clairette de Die open.
"Daar had ik al op gehoopt", zei mijn moeder.
"Voor mij een cola", zei mijn vader, "ik moet nog rijden."

Mijn moeder vertelde een verhaal. "Heb je het al gehoord?" vroeg ze.
"Wat?" vroeg ik geroutineerd. 
"Van die schietpartij?"
"Welke schietpartij?"
"In Tiel!"
"In Tiel!?"
"Ja, in Tiel!", vertelde mijn moeder, "op het ROC!"
"Verrek", zei ik, "nu je het zegt. Dat stond op nu.nl. Ik las ‘t op mijn werk: ‘leraar bedreigd door vuurwapen in Tiel’, en ik dacht: Fuck! Het zal toch niet zijn dat papa… Ik had je nog willen bellen", zei ik tegen mijn moeder.
"Ik werk helemaal niet op het ROC", mengde mijn vader zich in het gesprek.
"Nee, dat weet ik ook wel", zei ik, "maar ik wist toen nog niet dat het om het ROC ging. En toen dat op nu.nl geupdate werd, en ik het wel wist, dacht ik: ROC, aan de Bachlaan, dat heeft totaal zooo niets te maken met…"
"Ik werk wel op het ROC!", zei mijn moeder.
"Ga weg!", zei ik, "ik dacht dat jij nog steeds op dat kantoortje zat bij die begraafplaats aan de Stationsstr…"
"Ze is overgeplaatst", meldde mijn vader, "3 jaar geleden al."
"Ah bon", zei ik.

"Ja", zei mijn moeder, "En het was dus behoorlijk hommeles daar op het ROC, afgelopen week. Echt jongen, ik zat maar 4 kamers verder, op dezelfde gang."
"Dezelfde gang", zei mijn vader.
"Jeetje."
"Onnie", zei mijn moeder.
"Onnie", zei mijn vader.
"Een Ambonees", zei mijn moeder.
"Een buitenlander natuurlijk", vulde mijn vader aan.
"Jeetje", zei ik opnieuw.
"Ja", zei mijn moeder.
"Inderdaad", zei mijn vader.

"Wat was er precies met die Onnie?" vroeg ik.
"Die werd bedreigd!" vertelde mijn moeder, "Met een vuurwapen! 4 kamers verder, op dezelfde gang!’
"Dezelfde gang", knikte mijn vader.
"Tsjonge", zei ik.

"Maar misschien had Onnie het ook wel een beetje uitgelokt", zei mijn moeder, "wist je dat hij als screensaver een groot pistool op zijn beeldscherm had?"
"Ik niet" antwoordde ik naar waarheid.
Ook mijn vader moest passen, maar zei : "waarom verbaast mij dat niks?"

Er viel een stilte tijdens ons etentje.

"Ach, het ging gewoon eigenlijk helemaal nergens over", debiteerde mijn moeder tenslotte. "Er was gewoon een goser die het niet helemaal eens was met z’n cijfer en die even z’n pistool heeft geshowd dat ie onder z’n riem had gestoken. De loser. Leer mij Onnie kennen, die wordt daar niet warm of koud van. Niks aan de hand. Het zijn gewoon de media. Die blazen alles maar op."

Ik hou enorm van mijn moeder.

Festival 1

De Volkskrant reserveert in haar tweede katern, onder de dagelijkse column van Martin Bril, tegenwoordig ruimte voor een zogenaamde "Vrijplaats". Dat wil zeggen: Elke week krijgt een nieuwe columnist de gelegenheid om 6 dagen lang een stukje te plaatsen van pakweg 300 woorden.
Meestal is die columnist een bekende Nederlander. Zo was het een paar weken geleden Frederique Spigt die de plek op verrassend mooie wijze wist in te vullen, en werd afgelopen klimaatweek de beurt toebedeeld aan groen-ambassadeur Beau van Erven Dorens.
Beau opende zijn stukjes steevast met het nodige gevoel voor zelfrelativering. Ik noteerde: "Hier uw groene griezel!" en "Hier uw milieukakker!" En wat volgde was wat mij betreft meteen okay.

Vandaag was het 07-07-07. De dag van het door Al Gore geinitieerde project Live Earth, waarbij vele sterren zouden optreden om de wereld collectief bewust te maken van de CO2-problematiek.
Door vele media werden er vraagtekens gezet bij het project, aangezien veel van die sterren per prive-jet naar
hun optreedlocatie zouden reizen, om nog maar te zwijgen over de CO2-uitstoot die de pakweg 1 miljoen bezoekers en de 2 miljard TV-kijkers zouden veroorzaken. Terwijl als klap op de vuurpijl diezelfde Al Gore lekker op zijn ranch 50 maal het gemiddelde van 10 Amerikaanse gezinnen aan energie zat groot te verbruiken. 

Toch vond ik het een mooi initiatief. Waarom? Gewoon. Omdat het een popfestival is. En van popfestivals zijn er nooit genoeg.
En voor de plotselinge milieu-freaks: het is de industrie hoor, die 99% van de milieu-ellende veroorzaakt. Fuck al die filmpjes die tussendoor werden vertoond om ons zelf als burger bewuster om te laten gaan met het milieu. Stem gvd eens op een groenere partij als je dat nou echt zo belangrijk vindt. Dan win je nog eens wat.

Ik bedoel, er is wetenschappelijk bewezen zoveel mogelijk. Het enige wat in de weg staat is macht cq geld.
Mais bon. Maar ik had het over popfestivals. En over hoe er daar nooit genoeg van zijn.
En ik had het over gastcolumnisten.

Eerder waren hier op plukdenacht te lezen: Festival 3, en Festival 2.
Maar bij deze eindelijk, het langverwachte, sensationele, supersonische slotstuk van L. in haar festivalreeks over Pinkpop 2007; Festival 1!

YEAAHH! (*verplaatst zich a la Kermit de Kikker discreet, docht met wapperende armen van enthousiasme, richting coulissen*)

Festival 1

Ze hadden die festivaldag, veel regen voorspeld, heel veel regen. En inderdaad, bij het wakker worden lag de dag als grijze gelei tegen de ramen. Ik had jammer genoeg geen rooskleurige lenzen om de boel enigszins op te fleuren.
Wat zeg ik, ik had niet eens bebloemde rubberlaarzen, om de festivalmodder nog van wat bonte flora te voorzien. Ik had slechts een lange slijkgroene regenjas ter beschikking. En de donkere capuchon die aan mijn sweater zat.

Regen. Het was Pinksteren, en wij, wij zouden naar Pinkpop gaan.
Maar zouden de vurig-roze rocktongen onder deze weersomstandigheden wel op ons neer willen dalen? Zouden ze niet sissend uitdoven?
Men had ons bezworen dat een paraplu verboden was. Dat bleek later overigens niet het geval.
Graag had ik voor die gelegenheid zo’n Marry- Poppins-plu aangeschaft, met aan het handvat een papegaai. En dan van tijd tot tijd, begeleid door de regenpercussie, gezongen: papegaaitje leef je nog? Dat had me wel cozy geleken. Passend bij het Engelse weer.

Tijdskromme. Het is al weer twee jaar geleden dat we naar de doorgangen van het festivalterrein liepen. Toen mocht je in ieder geval nog eten en drinken meenemen, mits vervoerd in ongevaarlijke materialen. Geen glas, geen blik, maar de rest was destijds nog in orde.
Nu niet meer. We hadden we de Clairette (goede nepchampagne) uit voorzorg, vermomd als flesje Spa diep in de rugzak verborgen. Eigenlijk had ik aangenomen dat we gewoon door zouden kunnen lopen.
En ik schrok toen een bewaker aanstalten maakte de rugzak te gaan doorzoeken.
Godzijdank was alles uiterst economisch ingepakt. Dat wil zeggen dusdanig stijf in elkaar gedraaid en gepropt, dat het voor hem moest lijken alsof hij met zijn blote handen in de slurf van een kleine tornado moest grijpen.
Hij zag er van af.

Het was zo’n opluchting dat mijn belletjes blazende festivalgeest nog veilig in de fles en ons bezit was, dat ik helemaal de wiet in mijn handtasje was vergeten.

Mijn handtas is dusdanig met me vergroeid dat je eerder van een buidel kunt spreken. En dat was ook de reden dat het zelfs niet in me opgekomen was dat ze haar ook zouden kunnen doorzoeken. Ze was daarboven ook veel te klein, althans in mijn optiek, om naast mijn make-up spullen nog iets eet- of drinkbaars te bevatten.

Enfin, de security trok een mondhoek op tot een misprijzend grijnsje toen hij mijn puilende tasje onder ogen kreeg. Alsof het een zwangere buidelrat betrof. En toen hij er in begon te woelen, voelde dat dan ook haast lichamelijk: als een zeer ongewenste intimiteit.
Nog even afgezien van de duizendpotige paniek om de legaliteit van de wiet.
Het begon me langzaam te dagen dat die zich in een zijvakje bevond.
De controleur vond een aangebroken pakje kauwgum dat hij tot mijn verbijstering met een wijds gebaar in een afvalbak deponeerde.
Kennelijk was dit dermate bevredigend, dat hij het verder voor gezien hield.
Phew.

Een vrouw die voor me in de rij bij de doorgangspoort stond, had haar suikervrije snacks moeten inleveren.
"Maar ik heb dat nodig, ik heb suikerziekte" piepte ze nog.  Het kon de consumptie-cerberus met de minerale blik echter niet vermurwen. "Kun je dat bewijzen" grmpfte hij.
Dat kon ze niet.
Bye Bye, zwaai, zwaai, naar de suikervrije snacks. De dikke vingers van de handhaving zeilden de dure diabetesproducten geroutineerd de container in.

Ik vroeg me af wat deze maatregelen in godsnaam met beveiliging, anders dan die van de commercie, te maken hadden. En liep naar de volgende poort met bewakers. Vrolijker was ik er niet van geworden. De wereld leek steeds wormstekiger.

We zompten naar het grasland voor het grote podium, en ik plofte lijdzaam neer. Was het allemaal wel de moeite waard? Ik bedoel het is drie uur reizen, benzine, kaartjes…
En daar zat je dan op het verzadigde gras. Het was maar de vraag of de opgewekte latijnse klanken van Gabriel Rios de blues die in mijn hoofd speelde konden overstemmen.
Wat doe je dan, je graaft tegen beter weten in je flesje op.
De bubbels zijn er bijna uitgeschud, en de inhoud heeft de geur en de kleur van pis.
Het geeft zelfs iets pissigs aan het verhemelte door.

Maar dan wel die van engelen. Want na een flinke slok begon het zowel van binnen als van buiten op te klaren. Zelfs het gras begon geroutineerd te glimlachen.
En na nog een slok waarin de zoetheid met een laatste koolzuurstoot mijn neus uitspoot, begon iedereen een festivalsfeer uit te stralen.
Vergeet het zompen, vergeet de laarzen. De band zong :"Broad daylight" En ongelogen, de zon kreeg er genoeg kracht van om een wolk weg te duwen, en zijn stralen om de hoek van de  tent te steken
"Whoah" huilde het publiek.

De hele middag scheen het of de wolken en de zon samen een soort monsterverbond hadden gesloten. Ik weet het niet, maar elke keer als Gabriel Rios zichzelf overtrof zat de zon op een soort wolkenbalkon goedkeurend mee te gonzen.
Dus in die zin zette, die voor ons eerste band, wel de toon. De volgende dag zei de bewuste zanger in een intervieuw op de TV dat hij er jaren op had geoefend. Dat het een ritueel uit Peru betrof om de zon op te roepen.

Nou ja, misschien bieden de beste zangers de koperen ploer
t, net als bij de Atzeken, hun uit het lijf gezongen, i.p.v gesneden, nog na-vibrerende hart wel aan.
Ik heb in ieder geval zelden zo’n totale overgave op een podium kunnen aanschouwen, als op het gezicht van de zanger van Snow-patrol.
Hier kon je met recht spreken van een gave (tot zelfvergeten). Met name toen hij reageerde op de onverwachte respons van zijn publiek.
Zijn ogen zwommen omhoog en zijn mond omsloot het woord "wauw" terwijl hij langzaam achteruit deinsde. Luisterend hoe de menigte in een grote echo veranderde.

Mijn gezelschap wilde verkassen van het festivalveld naar de 3FM-tent om het Amy Winehouse vervangende Krezip te zien. (En ja, het was erg jammer dat Amy niet kwam opdagen). Krezip zei me daarentegen niet zoveel. Toegegeven ik was even getroffen door haar signaalrode pumps (ik vermoed Pluk eveneens, maar om andere redenen, ahem, het korte rokje misschien?) en dan met name omdat ze zo onafhankelijk van het breekbare lijfje over het podium leken te dansen, dat dit van de weeromstuit in een plankier veranderde. Het deed me denken aan Andersens sprookje: de rode schoentjes. Ik heb die ooit in de Efteling mechanisch zonder voeten zien dansen in een glazen kastje, zoiets kan de aandacht maar kort vasthouden.
Ik heb het even gevolgd, maar het optreden zelf deed me teveel denken aan dat fluoriscerend snoepgoed waar je, als je er teveel van eet, ADHD van krijgt.

Dus ik ging weer op ons oude stekje naar de mensen kijken. Het was daar goed toeven, op dat kleine puntig buikje van gras naast een eletriciteitskast. Met mijn bubbels en een festival joint was ik helemaal het vrouwtje. Gras meets grass. Maar niet teveel, want ik wilde me het wel allemaal kunnen herinneren.
Eigenlijk wilde ik alleen wat hulp om me een toeschouwer zonder standpunt te mogen voelen.
Als ik het gevoel zou hebben dat mijn ogen in toverballen veranderden, en mijn zintuigen als jonge honden over de grond begonnen te rollen, zou ik snel op de koffie overgaan.

Het had wel iets van carnaval soms. Het leven als een verkleedpartij in de open lucht.
Voor me stonden een paar vrouwen, twee futuristische schimmen. Ze hadden met een rode ketting de polsen aan elkaar vast geketend.
Beiden gekleed in vrijwel identieke lange sluike jassen, die toen de zon er met een straal op wees, lichtjes begonnen te transpireren.
Alsof ze van dezelfde donkere materie gemaakt waren, als de onwerkelijke schaduw die misschien wel 97 procent van de heelal- massa bevat.
Voeg daarbij een vervaarlijke zonnebril op de neus: een soort insectenogen. De haren in loeistrakke knotjes en ze konden zo geteleporteerd zijn uit de Matrix.

Ik zag ook iemand met voelsprieten op zijn hoofd, waarop twee kleine roze wolkjes geprikt waren.
De belichaming van het Pinkpopwezen?

Tegenover me streek een groepje goths neer. Ik keek ongelovig, maar zeer discreet naar dat zwart-wit festijn. (in het wild zie je ze eigenlijk nooit, op festivals altijd)
Elke keer als ik er een of meer zie, heb ik het gevoel dat ze even door de een of andere teletijdmachine naar buiten zijn geworpen. Om een soort tussenstop in de onvoltooid verleden toekomende tijd maken.
Alsof ze nog in negatief, bezig zijn te verschijnen.

Op een ondoorgrondelijke manier zijn goths ook postapocalyptische apostels. Gedoopt door een duistere nucleaire neerslag, komen ze gekleed in de museale, victoriaanse vodden van na de fall out, hun opwachting maken.
Om ons te waarschuwen. Ons te laten zien dat onze planeetverwoestende kleine zonden leiden tot een troosteloze toekomstige beschaving.
Ik was gefascineerd door een meisje, waarvan de ogen dropen van de kohl, die door een haag van haar naar buiten staarde. Zoals veel goths, was ze gewikkeld of verwikkeld, in het uit tegendraadsheid gesponnen web van haar gelijk.
Mind you, ik vond haar prachtig. De tint van roomkaas, voor zover zichtbaar. De nagels donker glanzend, als de dekschilden van kevers.
Ik houd van zwarte romantiek. En ik denk dat de dragers ervan het nog nooit zo moeilijk hebben gehad als in deze uberpragmatische tijd.

Nu begonnen de associatieketens dusdanig luid te rinkelen dat het hoog tijd werd voor een koffie verkeerd, om me weer naar de oevers van de ratio te brengen.

Goed. het zou niet lang meer duren of mijn lievelingsband Razorlight zou zijn opwachting maken.
Het grote naar voren dringen moest beginnen. Mijn claustrofobie nog wat bubbels voerend, begon ik te schoorvoeten.
Edoch ik moet het Mister Claustro nageven,als iets me heel erg boeit, houdt t-ie zich wel een weinig gedeisd.
Behalve als je binnen een reuzenkooi van dranghekken wil gaan staan.
Dat trok ik zelfs niet voor Razorlight.
Ik ben me daarom maar gaan vergapen aan het scherm.
Ze filmden de zanger, Johnny Borrell, de hele tijd en profile, en ik vind juist zijn getroubleerde oogopslag zo mooi. Een beetje een light versie van Jim Morrison. Of beter alsof The Thin- White -Duke in Morrison is gevaren. Dus dat was wel een kleine domper.

Toch was het podium zelfs of misschien juist van zo’n grote afstand best interessant. Gewapend met de oude verrekijker van Pluks opa kon je je dan bijna een birdwatcher voelen. En zie, die spot al snel een scherpgetekende cocaine-witte loopvogel op het podium.
Met hoge poten snelt hij over de planken, alsof hij is vergeten dat hij niet kan vliegen. Hij blijf vaart maken. Dat komt door de gitaren, die jagen hem op…
Tot hij met zijn armen  uitgespreid, de spanwijdte van zijn vleugels aangeeft, een onschendbare houding aanneemt.
En zijn stem gestaag laat opstijgen.

In een waas van tevredenheid volgt mijn blik de galm naar de rondborstige contouren van het ons omringende landschap. Wat moet dat voorstellen? Een enorme bochel!
Ah, ja dat is waar ook, het is de aloude kolenberg. Al zou je dat niet zeggen. Overal waar hij omlaag klimt wordt hij met veel gestuif van sneeuw door een skischans ingehaald. Hier ontmoeten zwart en wit elkaar op een oude foto. Boven de Bell-curve verborgen in de berg.
Tot aan de nok volgeplempt met het stof uit de longen van generaties mijnwerkers.
Ik zie de docubeelden voor me, de koppen als houtsnedes, door roet in groeven gebeten. Rijk aan contrast door het werken in een jarenlange ondergrondse tastbare nacht.
Eenmaal weer boven, moesten ze hun adem en hun stem opgraven uit de schacht van hun strottenhoofd.
Met de permanent koolomrande ogen konden ze steeds korter van stof enkel nog in hun eigen stomme film figureren.
En nu ligt dat tastbare monument van de verstikking, onder de fijne withete laag der onwetendheid.
Onder kunstsneeuw. Onder een ski-helling van Snowworld.

Jouw Vrouw Mijn Vrouw, the English files

Zo’n anderhalf jaar geleden schreef ik eenstukje over jouw vrouw, mijn vrouw.
Dat logje is nu, achttien maanden later, nog altijd goed voor een stevig aantal hits per dag, want als er ergens veel op wordt gegoogled dan zijn het wel TV-programma’s. En sex natuurlijk, maar over google-gedrag een andere keer meer.
(In een stukje dat waarschijnlijk getiteld zal zijn: de 25 schokkendste zoektermen waarmee mensen op plukdenacht.web-log.nl terecht zijn gekomen. Dat stukje zal overigens nauwelijks sex-searches beschrijven, maar vooral de queestes onthullen waarachter grotere tragiek lijkt te schuilen. Zoekopdrachten die zich kunnen meten met het beroemde ‘6 woorden-verhaal’ van Hemingway: "For sale: baby shoes. Never worn." Verheug je er maar vast op).

Bon, waar was ik? Ah ja, bij tragiek. Jouw vrouw, mijn vrouw.

Weet je, het is raar, maar eigenlijk heb ik opeens helemaal geen zin meer om daarover te schrijven.
Verdomme, ik had een heel grappig stukje in gedachten over de uitzending van bijvoorbeeld gisteravond. Het zou echt hilarisch zijn geworden. RTL4 zendt deze zomer bij gebrek aan eigen producties herhalingen uit van de Engelse versie van het format, en serieus, die Britten kunnen er wat van.
Waar de Amerikaanse edities altijd happy enden in een wederzijdse big smile, omdat ze ‘so much’ hebben ‘gelearned’, en de Nederlandse afleveringen steevast ontaarden in bescheten calvinistisch gekift middels prikjes onder water richting de bij voorbaat geminachte opponente, daar geven de Engelsen tenminste ongegeneerd van katoen.
Engelsen blijken in tegenstelling tot wat je op grond van hun politenesscultuur zou verwachten, erg emotionele mensen zodra ze worden geconfronteerd met onorthodoxe omstandigheden. En als iets onorthodoxe omstandigheden schept, als iets de Mr en Mrs Hyde naar boven brengt, dan is het wel meedoen aan ‘your wife, my wife’.
De bijvoeglijke naamwoorden ‘fucking’ en ‘bloody’ zijn niet te turven, zo snel komen ze voorbij, zodra een Britse eega van huishouden is geswitched.
Waarna even later diezelfde Mr danwel Mrs Jekyll compleet in tranen is, natuurlijk.
Prachtige televisie.

Maar misschien romantiseer ik.

Wat zal ik zeggen? Gisteren sprak een Engelse vrouw uit een dure buurt van Liverpool ‘waar rechters en artsen woonden enzo’, die was overgeplaatst naar een ecologisch boerderij-huishouden, tegen een alerte cameraman de volgende legendarische woorden: "Fuck man, this could have been such a nice day! I mean, it’s a beautiful weather! A perfect day for shopping! But I’m stuck here in this bloody fucking garden!’

De arme meid moest in de schaarse Engelse zon genieten van de dartele geitjes en het eindeloze uitzicht op glooiend frisgroen landschap.

Haar wraak was zoet. Het televisieloze gezin van de consuminderende ‘eco-warriors’, moest er zwaar aan geloven. Ten eerste werd de man des huizes, een vooraanstaande milieu-activist, verplicht om een baan aan te nemen als auto-wasser.
Dat is wellicht het voordeel van vrouw zijn. Dat je er geen Shakespeare op hoeft na te slaan om op dat soort ideeen te komen.

Anyway. Ten tweede werd er een TV aangeschaft, plus een playstation. Vervolgens sleurde de Liverpoolse de ontmoederde macrobiotische familie mee naar een megamarkt waar onder krijsend protest van vader en kinderen gigantische hoeveelheden frisdrank en chips werden ingeslagen.
"Zolang er maar zoveel mogelijk suiker in zit", verklaarde ze stoicijns, "en verzadigde dierlijke vetten. Het wordt echt hoog tijd dat jullie eens kennis maken met the real world".

Tegen de cameraman verklaarde ze: "Ja, want dat is toch niet normaal! Die vader neemt zijn kinderen elke dag, ook doordeweek, mee naar het strand, en dan zit ie daar met ze te spelen, terwijl ze eigenlijk gewoon TV horen te kijken, en chips moeten vreten!? Wat voor beeld krijgen die kinderen op die manier wel niet van de wereld?"

In het gesprek na afloop verklaarde de vrouw: "ik vind het belachelijk dat jullie proberen te leven zonder TV, zonder electriciteit! Ieder normaal mens heeft electriciteit!"
"Kijk", probeerde de man, "dat is dus juist niet zo. Was het maar waar! Meer dan de helft van de wereld…"
"Whatever", zei de Liverpoolse; "het enige wat ik weet is dat wij ontzettend veel belasting betalen om.."
Etc, enzovoort.

En dat is waarom ik eigenlijk geen zin had om erover te schrijven. Niet zozeer vanwege dat ‘whatever’. Maar eigenlijk dus juist wel.

Note tussendoor: sorry ik moet afhaken. Dit is zo’n moment dat vergelijkbaar is met lossen uit het peloton.
Ik merk hoe langer hoe meer dat te veel me, zoals ze dat in Limburg zeggen, ‘op de wekker gaat’, en dat ik daardoor niet meer in staat ben om genuanceerd te zijn. Niet meer kan relativeren.
En dan is het klote om verder te schrijven, geloof me, omdat je uit ervaring weet dat je vanwege alles wat je dan nog neerpent, de volgende dag de haren uit je kop trekt.

Het is als lopen naar de strafschopstip, terwijl je al weet dat je ‘m gaat missen. Het enige goeie eraan is dat je je verantwoordelijkheid neemt.

Enfin, ik maak ‘m niet af, deze keer.

Definitie

Afgelopen vrijdag is er in het supplement van het NRC Handelsblad zowaar een artikel verschenen van Ron Rijghart dat voor de enige opwinding frustratie ophef heeft gezorgd.

Voor geinteresseerden in die ophef verwijs ik naar deel 1, 2 en 3 van een open brief in de Kleine Zaal van de Contrabas, inclusief ter plekke aangestipte doorverwijzingen en reacties.

Voor wie geen zin had (heeft) om door te klikken: het gaat over poezie en over de eeuwenoude discussie van wat binnen die definitie valt en wat niet.

Boeiend! Not.
Wat zal ik zeggen? Over definities kan ik kort zijn. Bondig zelfs. Komt ie: Vergeet definities.

Ter toelichting: in een dynamische wereld zijn definities per definitie achterhaald. Ouderwets en zooooo [jaartal invullen naar geboortejaar plus 20, minus het kwadraat van lopende lentes tijdens eerste sexuele ervaring gedeeld door leeftijd abonnement Opzij slash Playboy].

Formules. Definities.

Okay, ik begrijp de neiging tot controle. Ik ben thuis in het menszijn. But still: Je kan wetten in elkaar flansen, stenen tafelen opstellen, toch zal er altijd iets zijn wat je niet had voorzien. Iets wat niet valt te definieren, niet is te vangen, onmogelijk te lijsten is. Iets wat door de mazen heen glipt.

En dat is niet erg. Dat is zelfs mooi. Het is dat iets wat we meestal crimineel noemen, maar soms ook kunst.

Definities.

Ik heb interviews gelezen met in Nederland gerespecteerde dichters, die achteraf blijkbaar goedkeurend hebben instemd met gedebiteerde stellingen als "zelfs deze stoeptegel! Ja, deze! Ook deze herbergt poezie!"

En dat vond ik eerlijk gezegd ook. Op dat moment. Ik bedoel, als die man dat zegt.

Maar genoeg gelul.
"Voor de draad ermee", zou Eus zeggen, "wat vind je zelf echt mooi?"

En dan kom ik dus uit bij die Amerikaanse slammer. Noem het stand-up comedy, noem het cabaret desnoods, maar ik vind het poezie. Podiumpoezie natuurlijk, om eens een andere interessante definitie/discussie aan te halen, maar toch wel degelijk poezie.

Waarom?
Omdat ik los van het engagement (Pim Pamflet-gehalte, zoals L. dat altijd zo mooi weet uit te drukken), een taalbeheersing zie die gerust zeldzaam mag worden genoemd. Serieus, helemaal los van de performance, is elk woord raak. 

Kom daar nog maar eens om, in Nederland.

Wooah, man! : Taylor Mali

My girl

Het was zaterdag midden op de dag en ik stond in een onverklaarbare file, toen mijn mobiel ging.
Het was mijn moeder zag ik op de display.
"Met Sven."
"Ja, met mij", zei mijn moeder, "ben je er al bijna?"
"Ik sta vet in de file", zei ik.
"Waar?" vroeg mijn moeder.
"Tussen Amsterdam en Halfweg", zei ik.
"Ben je al naar Haarlem geweest om je nieuwe auto op te halen?" vroeg mijn moeder, "of moet je dat ook nog doen?"
"Daar ben ik naar op weg", zei ik.
"Weet je wel hoe laat het is?"
"Jazeker, maar zoals ik al zei: ik sta muurvast. Ik kan geen kant op."
"Misschien moet je Oma dan maar laten zitten", zei mijn moeder, "ze is sowieso niet zo goed vandaag. Ze heeft een beetje kwaaie zin."
"Wie is dat?" hoorde ik mijn Oma op de achtergrond roepen.
"Sven", zei mijn moeder.
"Moet ie iets van je?"

Mijn arme moeder. In gedachten zat ik haar zitten, op het stikbenauwde kamertje van mijn Oma in verplegingstehuis de Drie Hoven, waar om de hoek Station Lelylaan lonkte.
"Ik ga het toch proberen te halen", zei ik.
Want dat had ik beloofd. Ik had beloofd om vandaag mijn moeder te vergezellen tijdens haar wekelijkse bezoek aan mijn Oma.

In de verte gloorde de kerktoren van Halfweg, maar de file schoot vooralsnog niet op. Mijn voorwaartse vorderingen waren verwaarloosbaar, ik bedoel een slak gaat zelfs in z’n achteruit nog sneller dan ik die zaterdagmiddag op het asfalt.
Het was het type file waarbij je net zo goed je strandstoel uit de kofferbak had kunnen pakken, om relaí op de vluchtstrook plaats te nemen. Om vanaf daar eventueel met getuite lippen je auto naar voren proberen te blazen.

Drie kwartier later ontdekte ik de oorzaak van de opstopping: een defect verkeerslicht. Een totaal nutteloos rood sein, vlak voor de dorpsgrenzen van Halfweg, dat niet meer op groen wilde springen. En de lul vooraan vertikte het om door te rijden.
Gevalletje extreem regelbesef. Liever het hele weekend voor een rood stoplicht doorbrengen dan het risico lopen te worden gekiekt door Vrouwe Justitia.
Op het nauwelijks bestraatte landweggetje van links, waarvoor het verkeerslicht waarschijnlijk was bedoeld, viel in de verste verte geen tractor te bekennen.
Maar de mongool bleef staan.
Uiteindelijk manoevreerde iedereen er, toen ze eenmaal in de smiezen hadden wat er gaande was, omheen. Maar manoevreren is iets anders dan doorkarren met 70 km per uur, en dan heb je dus al snel een 10 kilometerlange stilstandfile die strekt van Halfweg tot aan Amsterdam Sloterdijk.
Leuk man, die herwaardering van normen en waarden.

Ik weet het niet. Het wordt onder de meerderheid van de bevolking ontvangen als een ontzettend goed idee om extra wetten op te werpen. En vooral de aankondiging om die wetten nog strenger te gaan controleren wordt gezien als een zegen.

Zelf ben ik er geen voorstander van, though. Ik ben meer zoals mijn demente Oma. Iemand die gelooft in zelregulering. "Gewoon een goed mens zijn", en verder "niet te veel gedoe met papiertjes enzo."
Maar het is zoals het is. En wij hebben het zwaar, mijn Oma en ik, in de huidige maatschappij. Weliswaar ieder op ons geheel eigen wijze, maar juist daarom wilde ik haar graag weer zien.

Dus op de valreep, vlak voordat ik eigenlijk als een speer naar de Grande Finale van Festina Lente moest om te fungeren als jurylid, struikelde ik over de drempel van mijn Oma’s cubicle in een bejaardentehuis en gaf haar een kus. Plat op de bek, want daar staat mijn Oma op. Een kus is een kus, anders ‘kan je net zo goed een hand geven.’
"Ik haal wel even koffie", zei mijn moeder, "en dat duurt wel een tijdje, want dat is helemaal in de ontvangstruimte".

Daar zat ik met mijn Oma. 
"Ca va?", vroeg ik op goed geluk.
"Er zit een vlieg op het raam", zei mijn Oma.
"Verrek", zei ik.
"Gelukkig is het geen vliegmachien", zei mijn Oma, "want het is al zo verdomde krap, hier!"
"Ha, ha", lachtte ik krampachtig en keek naar het gat van de deur. Ik hoopte dat mijn moeder zou verschijnen met de koffie.
Mijn Oma raadde mijn gedachten; "die is wel even weg", zei ze, "en dat is mooi, want dan kan ik ondertussen met gerust hart een dropje pakken!"
Ze opende het trommeltje waarop ik me mijn hele jeugd zo verlekkerd doch kansloos had blind gestaard.
"Nog steeds hetzelfde blikje", zei ik.
"De beste dropjes die er zijn", smakte mijn Oma, "bruine beertjes. Je moeder vindt dat ik te veel snoep."
"U rookt in ieder geval niet meer", zei ik braaf.
"Dat bedoel ik", zei mijn Oma, "Zeg, heb jij toevallig cornetto’s bij je?"
"Sorry, ik.."
Daar was mijn moeder met de koffie.

"Hoe gaat ‘t met ‘r?" fluisterde mijn moeder in mijn oor, terwijl ze de koffie voor me plantte.
"Best goed", fluisterde ik terug.
Mijn moeder fronstte haar wenkbrauwen: "als je zodadelijk wil gaan vind ik het niet erg", zei ze, "ik wil zelf eigenlijk ook over niet al te lang weg."

We dronken de koffie. Stilte. Het enige geluid dat de ruimte vulde was het stiekeme gesmak van mijn Oma op haar dropje.
"Heeft u nou alweer een dropje genomen!", zei mijn moeder.
In 1 slikbeweging sluiste mijn Oma een bruine beer door haar strot: "Ik? Nee hoor, ben je nou helemaal gek geworden?"

Stilte.

Mijn moeder pakte een foto-album uit de schappen van de enige boekenkast die mijn Oma had mogen meenemen uit Anrhem.
"Doet ‘t altijd goed", fluisterde mijn moeder, "foto’s".
Mijn Oma maakte van de gelegenheid gebruik om haar hand achteloos in het blikje te laten hengelen.
"Dat zag ik!" riep mijn moeder, "weer een dropje!"
"Nu word je vervelend", zei mijn Oma, "nu moet je gaan!"

"We hebben onze koffie nog niet op", repliceerde mijn moeder.

We keken foto’s. Het waren mooie foto’s. Van haar tijd als verpleegster in de oorlog. In het diaconessenhuis in Den Haag, bij de nonnen.
"Ik mocht eigenlijk geen mannetje hebben", vertelde mijn Oma.
"Maar u had wel een mannetje", wees ik op mijn Opa, die grijnzend figureerde.
"Dat was diep geheim", vertelde mijn Oma, "maar wist je dat ik ook leden van de Koninklijke familie verzorgde?"
Dat wist ik.
"Wow", zei ik.
"Ja, jongen", zei mijn Oma, terwijl ze opnieuw naar een dropje viste.
"En nou is het afgelopen", zei mijn moeder, "met die dropjes!"

Stilte.
We dronken onze koffie uit.

"Binnenkort gaat Ester bevallen", vertelde mijn moeder, "ze was eergisteren uitgerekend, maar het laat blijkbaar nog even op zich wachten."
"Ester?" vroeg mijn Oma.
"Je oudste kleinkind."
"Is die niet met zo’n Amerikaan?"
"Een Engelsman"
"En daar krijgt ze een kindje van?"
"Zo is het."
"Dus die Engelsman kan wel zaadjes sproeien?"
"Mam, wat zeg je dat nou weer plastisch! En Jezus, blijf nou eens af van die DROPJES"

We gingen. We moesten wel. Ik was volgens de planning al een half uur te laat voor Festina, en mijn moeder een kwartier voor het eten in Tiel.
"Zal ik je even naar het station brengen", vroeg ik aan mijn moeder.
"Dat zou fantastisch zijn! En ik ben natuurlijk bovendien benieuwd naar je nieuwe auto!"

Ik showde ‘m. Hij zag er goed uit. Hij glinsterde in de zon.
Maar nadat mijn moeder had plaats genomen op de passagiersstoel en ik het sleuteltje in het contact had omgedraaid, en z
ulks herhaaldelijk slechts een droog en aflatend ‘krgg’ tot gevolg had, zonder dat de motor draaiende vormen aannam, besefte ik fucked was.

We liepen naar de tramhalte, mijn moeder en ik.
"En het begint steeds erger te worden", vertelde ze, "laatst was Ester bij d’r langs."
"?" vroeg ik
"Ze had moeite met die dikke buik", vertelde mijn moeder.
"O ja?", vroeg ik.
"Ja", zei mijn moeder, "weet je wat je Oma zei?"
"Nou?" vroeg ik"
"Ze zei: ‘Pfff!’"
"Dus?"
"Weet je wat ze daarna zei?"
"Geen flauw idee."
"Toen zei ze: ‘Vuile opschepper!’"

Mijn Oma. My girl.